Exodus (HSV) | Bijbels handboek (2024)

Voor de Herziene Statenvertaling geldt: Copyright ©2010/2016 Stichting HSV

Inhoudsopgave

Exodus 1

Exodus 1:1 Dit nu zijn de namen van de zonen van Israël, die met Jakob naar Egypte waren gekomen. Ieder kwam er met zijn gezin:
Exodus 1:2 Ruben, Simeon, Levi en Juda;
Exodus 1:3 Issaschar, Zebulon en Benjamin;
Exodus 1:4 Dan, Naftali, Gad en Aser.
Exodus 1:5 Alle zielen die van Jakob afstamden, waren ze­ventig zielen; Jozef was echter al in Egypte.
Exodus 1:6 Toen Jozef gestorven was, en ook al zijn broers, en heel die generatie,
Exodus 1:7 werden de Israëlieten vruchtbaar en breidden zij zich over­vloedig uit. Ze werden talrijk en uitermate machtig, zodat het land vol van hen werd.
Exodus 1:8 Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had.
Exodus 1:9 Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij.
Exodus 1:10 Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken.
Exodus 1:11 En zij stelden daarom opzichters van herendiensten over het volk aan om het door zijn dwangarbeid te onderdrukken. Het bouwde voor de farao voorraadsteden: Pi­tom en Raämses.
Exodus 1:12 Hoe meer zij het echter onderdrukten, hoe talrijker het werd en hoe meer het zich uitbreidde, zodat zij in angst verkeerden vanwege de Israëlieten.
Exodus 1:13 De Egyp­tenaren lieten de Israëlieten met harde hand voor zich werken.
Exodus 1:14 Zij maakten het leven bit­ter voor hen door hen zwaar werk te laten verrichten met leem en bakstenen, en door allerlei werk op het veld: al hun werk, waarmee zij hen moesten dienen, met harde hand.
Exodus 1:15 Boven­dien zei de koning van Egypte tegen de vroedvrouwen van de Hebreeuwse vrouwen, van wie de naam van de een Sifra was en de naam van de ander Pua,
Exodus 1:16 hij zei: Als u de Hebreeuwse vrouwen bij het bevallen helpt en u let op de stenen baarstoel , dan moet u, als het een zoon is, hem doden, maar als het een dochter is, mag zij blijven leven.
Exodus 1:17 De vroedvrouwen vrees­den echter God en deden niet wat de koning van Egypte tot hen gesproken had, maar lieten de jongetjes in leven.
Exodus 1:18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen bij zich en zei te­gen hen: Waarom hebt u dit gedaan, dat u de jongetjes in leven laat?
Exodus 1:19 De vroedvrouwen zeiden tegen de farao: Omdat de Hebreeuwse vrouwen niet zijn zoals de Egyptische vrouwen, want zij zijn sterk. Zij hebben al gebaard, voordat er een vroedvrouw bij hen is aangekomen.
Exodus 1:20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed, en het volk werd talrijk en zeer machtig.
Exodus 1:21 En het gebeurde, omdat de vroedvrouwen God vreesden, dat Hij aan hen nakomelingen schonk .
Exodus 1:22 Toen gebood de farao heel zijn volk: Al de zonen die geboren worden, moet u in de Nijl werpen, maar al de dochters mag u in leven laten.

Exodus 2

Exodus 2:1 Een man uit het geslacht van Levi ging en nam een dochter van Levi tot vrouw.
Exodus 2:2 De vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij mooi was, verborg zij hem drie maanden.
Exodus 2:3 Maar toen zij hem niet langer kon verbergen, nam zij voor hem een man­dje van biezen en bestreek het met asfalt en pek. Zij legde het kind daarin en zette het tussen het riet aan de oever van de Nijl.
Exodus 2:4 En zijn zuster ging op een afstand staan om te weten te komen wat er met hem gedaan zou worden.
Exodus 2:5 Toen daalde de dochter van de farao af om zich te wassen in de Nijl. Terwijl haar dienaressen langs de kant van de Nijl liepen, zag zij het mandje midden in het riet. Zij stuurde haar slavin om het te halen.
Exodus 2:6 Toen zij het opendeed, zag zij hem, het kind. En zie, het jongetje huilde. Zij kreeg medelijden met hem en zei: Dit is een van de Hebreeuwse kinderen.
Exodus 2:7 Toen zei zijn zuster tegen de dochter van de farao: Zal ik voor u een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen gaan roepen, die dat kindje voor u de borst kan geven?
Exodus 2:8 De dochter van de farao zei tegen haar: Ga maar. Toen ging het meisje de moeder van het kind roepen.
Exodus 2:9 En de dochter van de farao zei tegen haar: Neem dit kind mee en geef het voor mij de borst. Ikzelf zal u uw loon geven. De vrouw nam het jongetje mee en gaf het de borst.
Exodus 2:10 En toen het jongetje groot geworden was, bracht zij hem bij de dochter van de farao, en hij werd haar tot zoon. Zij gaf hem de naam Mozes. Want, zei ze, ik heb hem uit het water getrokken.
Exodus 2:11 In die dagen, toen Mozes groot geworden was en naar zijn broeders vertrok en hun dwangarbeid aanzag, gebeurde het dat hij een Egyptische man zag, die een Hebreeuwse man sloeg, een van zijn broeders.
Exodus 2:12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand was, sloeg hij de Egyptenaar dood en verborg hij hem in het zand.
Exodus 2:13 En hij vertrok de volgende dag, en zie, twee Hebreeuwse mannen waren aan het vechten. Hij zei tegen de schuldige: Waarom slaat u uw naaste?
Exodus 2:14 Maar die zei: Wie heeft u tot leider en rechter over ons aangesteld? Zegt u dit om mij te doden, zoals u die Egyptenaar ge­dood hebt? Toen werd Mozes bevreesd, en hij zei: Deze zaak is beslist bekend geworden.
Exodus 2:15 Toen nu de farao van deze zaak hoorde, wilde hij Mozes doden, maar Mozes vluchtte voor de farao en vestigde zich in het land Midian, en zat bij een put.
Exodus 2:16 De priester van Midian had zeven dochters. Zij kwamen om water te putten en vulden de drinkbakken om het kleinvee van hun vader te drinken te geven.
Exodus 2:17 Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, verloste hen en gaf hun kudde te drinken.
Exodus 2:18 Toen zij bij hun vader Rehuel kwamen, zei hij: Waarom zijn jullie vandaag zo snel teruggekomen?
Exodus 2:19 Zij zeiden: Een Egyptische man heeft ons gered uit de hand van de herders. Hij heeft ook overvloedig water voor ons geput en de kudde te drinken gegeven.
Exodus 2:20 Hij zei tegen zijn dochters: Waar is hij? Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Roep hem om de maaltijd te komen ge­bruiken.
Exodus 2:21 Mozes stemde erin toe bij de man te blijven wonen. En hij gaf zijn dochter Zip­pora aan Mozes.
Exodus 2:22 Zij baarde een zoon, en hij noemde hem Gersom, want, zei hij, ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.
Exodus 2:23 Het gebeurde vele dagen daarna, toen de koning van Egypte gestorven was, dat de Israëlieten zuchtten en het uitschreeuwden vanwege de slavenarbeid. En hun hulpgeroep vanwege de slavenarbeid steeg omhoog tot God.
Exodus 2:24 Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob.
Exodus 2:25 En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen.

Exodus 3

Exodus 3:1 En Mozes hoedde het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Hij dreef het kleinvee tot voorbij de woestijn, en hij kwam bij de berg van God, de Horeb.
Exodus 3:2 En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet ver­teerd.
Exodus 3:3 Mozes zei: Laat ik nu naar dat indrukwekkende verschijnsel gaan kijken, waarom de doornstruik niet verbrandt.
Exodus 3:4 Toen de HEERE zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik!
Exodus 3:5 En Hij zei: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond.
Exodus 3:6 Hij zei verder: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken.
Exodus 3:7 De HEERE zei: Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord. Voorzeker, Ik ken hun leed.
Exodus 3:8 Daarom ben Ik neergekomen om het volk te redden uit de hand van de Egyptenaren, en het te leiden uit dit land naar een goed en ruim land, naar een land dat over­vloeit van melk en honing, naar het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten.
Exodus 3:9 Nu dan, zie, het geschreeuw om hulp van de Israëlieten is tot Mij gekomen. En Ik heb ook de onderdrukking gezien waarmee de Egyptena­ren hen onderdrukken.
Exodus 3:10 Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden, en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden.
Exodus 3:11 Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?
Exodus 3:12 En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg.
Exodus 3:13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen?
Exodus 3:14 En God zei te­gen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.
Exodus 3:15 Toen zei God verder tegen Mozes: Dit moet u tegen de Is­raëlieten zeggen: De HEERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob, heeft mij naar u toe gezonden. Dit is voor eeuwig Mijn Naam, dit is Mijn Naam ter gedachtenis, van generatie op generatie.
Exodus 3:16 Ga, verzamel de oudsten van Is­raël en zeg tegen hen: De HEERE, de God van uw vaderen, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij zei: Ik heb zeker naar u omgezien en naar wat u in Egypte wordt aangedaan.
Exodus 3:17 Daarom heb Ik gezegd: Ik zal u uit de onderdrukking van Egypte leiden naar het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, naar het land dat overvloeit van melk en honing.
Exodus 3:18 Dan zullen zij naar uw stem luisteren, en u zult gaan, u en de oudsten van Israël, naar de koning van Egypte, en u moet te­gen hem zeggen: De HEERE, de God van de Hebreeën, is naar ons toe gekomen. Nu dan, laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn intrekken, opdat wij de HEERE, onze God, offers brengen.
Exodus 3:19 Maar Ík weet dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand.
Exodus 3:20 Daarom zal Ik Mijn hand uitstrekken en Egypte treffen met al Mijn won­deren die Ik te midden daarvan doen zal. Daarna zal hij u laten gaan.
Exodus 3:21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren. En het zal gebeuren dat u, als u weggaat, niet met lege handen gaat.
Exodus 3:22 Elke vrouw moet aan haar buurvrouw en aan haar huisgenote zil­veren en gouden voorwerpen vragen, en kleren, die u uw zonen en dochters te dragen moet geven. Zo zult u Egypte beroven.

Exodus 4

Exodus 4:1 Toen antwoordde Mozes en zei: Maar zie, zij zullen mij niet geloven en niet naar mijn stem willen luisteren, want zij zullen zeggen: De HEERE is niet aan u verschenen.
Exodus 4:2 De HEERE zei tegen hem: Wat hebt u daar in uw hand? Hij zei: Een staf.
Exodus 4:3 Hij zei: Werp hem op de grond. En hij wierp hem op de grond en hij werd een slang. En Mozes vluchtte ervoor.
Exodus 4:4 Maar de HEERE zei tegen Mozes: Strek uw hand uit, en grijp hem bij zijn staart, – toen stak hij zijn hand uit en greep hem vast, en hij werd weer een staf in zijn hand –
Exodus 4:5 opdat zij geloven dat de HEERE aan u verschenen is, de God van hun vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob.
Exodus 4:6 De HEERE zei verder tegen hem: Steek toch uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem en haalde hem weer tevoorschijn, en zie, zijn hand was melaats, wit als sneeuw.
Exodus 4:7 Hij zei: Steek uw hand opnieuw in uw boezem. En hij stak zijn hand opnieuw in zijn boezem, en toen hij hem weer uit zijn boezem trok, zie, hij was weer als zijn overige vlees.
Exodus 4:8 En het zal gebeuren, als zij u niet geloven en niet naar de boodschap van het eerste teken willen luisteren, dat zij dan toch wel de boodschap van het laatste teken zullen geloven.
Exodus 4:9 En mocht het zijn dat zij zelfs deze twee tekenen niet willen geloven en niet naar uw stem willen luisteren, dan moet u water uit de Nijl nemen en dat uit­gieten op het droge. Dan zal het water dat u uit de Nijl zult nemen, veranderen, ja, in bloed veranderen op het droge.
Exodus 4:10 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Och Heere, ik ben geen man van veel woorden. Dat ben ik sinds jaar en dag al niet, zelfs niet vanaf het ogenblik dat U tot Uw dienaar gesproken hebt, want ik spreek onduidelijk en moeizaam.
Exodus 4:11 Maar de HEERE zei tegen hem: Wie heeft de mens een mond gegeven? Of wie maakt iemand stom, doof, ziende of blind? Ben Ik het niet, de HEERE?
Exodus 4:12 Nu dan, ga, Ik zal Zelf met uw mond zijn, en u leren wat u spreken moet.
Exodus 4:13 Maar hij zei: Och Heere, zend toch iemand anders, door wiens hand U deze boodschap ook maar wilt zenden.
Exodus 4:14 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Mozes en Hij zei: Aäron, de Leviet, is toch uw broer? Ik weet dat híj uitstekend spreken kan. Bovendien, zie, hij trekt u tegemoet. Zodra hij u ziet, zal hij zich van harte ver­blijden.
Exodus 4:15 Dan moet u tot hem spreken en hem de woorden in zijn mond leggen. Ikzelf zal met uw mond en zijn mond zijn en u leren wat u doen moet.
Exodus 4:16 En híj zal voor u tot het volk spreken. Dan zal het zzijn: Híj zal voor u tot een mond zijn en zult voor hem tot een god zijn.
Exodus 4:17 Neem daarom deze staf in uw hand, waarmee u die tekenen moet doen.
Exodus 4:18 Toen ging Mozes weg en keerde terug naar zijn schoonvader Jether. En hij zei tegen hem: Laat mij toch gaan om terug te keren naar mijn broeders, die in Egypte zijn, om te zien of zij nog lev­en. En Jethro zei tegen Mozes: Ga in vrede.
Exodus 4:19 Ook zei de HEERE tegen Mozes in Midian: Ga, keer terug naar Egypte, want al de mannen die u naar het leven stonden, zijn gestorven.
Exodus 4:20 Toen nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, liet hen op een ezel rijden en keerde terug naar het land Egypte. En Mozes nam de staf van God in zijn hand.
Exodus 4:21 De HEERE zei tegen Mozes: Nu u naar Egypte gaat terugkeren, zie erop toe dat u al de wonderen waartoe Ik u in staat gesteld heb, vr de farao doet. Ikzelf echter zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan.
Exodus 4:22 Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël.
Exodus 4:23 Daarom zeg Ik tegen u: Laat Mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen. Maar u hebt geweigerd hem te laten gaan, zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene, doden.
Exodus 4:24 En het gebeurde onderweg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam en hem wilde doden.
Exodus 4:25 Toen nam Zippora een vuurstenen mes en besneed de voorhuid van haar zoon. Zij wierp die voor Mozes’ voeten en zei: Werkelijk, je bent voor mij een bloedbrui­degom.
Exodus 4:26 Toen liet Hij hem met rust. Vanwege de besnijdenissen zei zij toen: Bloedbruide­gom.
Exodus 4:27 De HEERE zei tegen Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ont­moette hem bij de berg van God en kuste hem.
Exodus 4:28 Mozes vertelde Aäron al de woorden van de HEERE, Die hem gezonden had, en al de tekenen die Hij hem opgedragen had.
Exodus 4:29 Toen ging Mozes op weg, met Aäron, en zij verzamelden alle oudsten van de Israëlieten.
Exodus 4:30 Aä­ron sprak al de woorden die de HEERE tot Mozes gesproken had, en deed de tekenen voor de ogen van het volk.
Exodus 4:31 Het volk nu geloofde. Toen zij hoorden dat de HEERE naar de Israël­ieten omgezien had en dat Hij hun onderdrukking gezien had, knielden zij en bogen zij zich neer.

Exodus 5

Exodus 5:1 Daarna kwamen Mozes en Aäron en zeiden tegen de farao: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Laat Mijn volk gaan om voor Mij een feest te vieren in de woestijn.
Exodus 5:2 Maar de farao zei: Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan.
Exodus 5:3 Toen zeiden zij: De God van de Hebreeën is naar ons toe gekomen. Laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij de HEERE, onze God, offers kunnen brengen; anders zal Hij ons treffen met de pest of met het zwaard.
Exodus 5:4 Toen zei de koning van Egypte tegen hen: Waarom, Mozes en Aäron, houdt u het volk van zijn werk af? Ga naar uw dwangarbeid!
Exodus 5:5 Verder zei de farao: Zie, de bevolking van het land is nu al zo talrijk, zou u hen dan willen laten rusten van hun dwangar­beid?
Exodus 5:6 Daarom gaf de farao op diezelfde dag het bevel aan de slavendrijvers onder het volk en de voormannen ervan:
Exodus 5:7 U mag voortaan geen stro meer aan het volk verstrekken om de bakstenen te maken, zoals voorheen. Laten zij zelf maar stro gaan verzamelen.
Exodus 5:8 En het aantal bakstenen dat zij voorheen maakten, moet u hun nu ook weer opleggen. U mag daar­van niets afdoen, want zij zijn lui. Daarom roepen zij: Laat ons gaan! Laat ons offers brengen aan onze God!
Exodus 5:9 Het werk moet zo zwaar op die mannen drukken dat zij dat blijven doen en geen aandacht schenken aan leugenachtige woorden.
Exodus 5:10 Toen vertrokken de slavendrijvers van het volk en de voormannen ervan en zeiden tegen het volk: Dit zegt de farao: Ik geef u geen stro meer.
Exodus 5:11 Ga zelf en haal voor uzelf stro, waar u het ook maar kunt vinden. Van uw werk gaat echter niets af.
Exodus 5:12 Toen verspreidde het volk zich over heel het land Egypte om stoppels te verzamelen in plaats van stro.
Exodus 5:13 En de slavendrijvers bleven aandringen: Lever het volle werk, de per dag opgelegde hoeveelheid, net zoals toen er stro was.
Exodus 5:14 De voor­mannen van de Israëlieten, die de slavendrijvers van de farao over hen aangesteld hadden, werden geslagen. Men zei: Waarom hebt u niet, zoals voorheen, met het maken van bakste­nen het u voorgeschreven aantal klaargekregen, zowel gisteren als vandaag?
Exodus 5:15 Toen kwa­men de voormannen van de Israëlieten en riepen tegen de farao: Waarom behandelt u uw di­enaren zo?
Exodus 5:16 Stro wordt uw dienaren niet gegeven, en toch zeggen zij tegen ons: Maak bak­stenen! En zie, uw dienaren worden geslagen, maar uw volk staat schuldig.
Exodus 5:17 Maar hij zei: Lui bent u, lui! Daarom zegt u: Laat ons gaan! Laat ons offers brengen aan de HEERE!
Exodus 5:18 Nu dan, ga aan het werk! Stro wordt u niet gegeven, toch moet u hetzelfde aantal bakstenen leveren.
Exodus 5:19 Toen zagen de voormannen van de Israëlieten dat het er slecht met hen voor­stond, omdat men zei: U mag niets afdoen van uw bakstenen, van de per dag opgelegde hoe­veelheid.
Exodus 5:20 Toen zij bij de farao weggingen, troffen zij Mozes en Aäron aan, die hen op stonden te wachten.
Exodus 5:21 En zij zeiden tegen hen: Moge de HEERE op u toezien en moge Hij oordelen, omdat u ons in een kwade reuk gebracht hebt bij de farao en bij zijn dienaren, door hun een zwaard in handen te geven om ons te doden.
Exodus 5:22 Toen keerde Mozes terug tot de HEERE en zei: Heere, waarom hebt U dit volk kwaad gedaan? Waarom hebt U mij dan gezon­den?
Exodus 5:23 Ja, vanaf het ogenblik dat ik naar de farao gegaan ben om in Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan en U hebt Uw volk helemaal niet gered.
Exodus 5:24 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Nu zult u zien wat Ik de farao zal aandoen. Voorzeker, door een sterke hand zal hij hen laten gaan, ja, door een sterke hand zal hij hen uit zijn land verdrijven.

Exodus 6

Exodus 6:1 Toen sprak God tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben de HEERE.
Exodus 6:2 Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als God de Almachtige, maar met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest.
Exodus 6:3 Ook heb Ik Mijn verbond met hen gesloten om hun het land Kanaän te geven, het land van hun vreemdelingschap, waarin zij als vreemdeling verbleven.
Exodus 6:4 Bo­vendien heb Ik Zelf het gekerm gehoord van de Israëlieten, die de Egyptenaren voor zich lat­en werken, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht.
Exodus 6:5 Zeg daarom tegen de Israëlieten: Ik ben de HEERE. Ik zal u uitleiden van onder de dwangarbeid van de Egyptenaren. Ik zal u redden uit hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekte arm en door zware strafgerichten.
Exodus 6:6 Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn. Dan zult u weten dat Ik de HEERE, uw God, ben, Die u uitleidt vanonder de dwangarbeid van de Egyptenaren.
Exodus 6:7 Ik zal u brengen in het land waarvoor Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou. Ik zal het u in erfelijk bezit geven, Ik, de HEERE.
Exodus 6:8 Zo sprak Mozes tot de Israëlieten, maar zij luisterden niet naar Mozes door hun moedeloosheid en de harde slavenarbeid.
Exodus 6:9 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 6:10 Ga en spreek tot de farao, de kon­ing van Egypte, dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten gaan.
Exodus 6:11 Maar Mozes sprak voor het aangezicht van de HEERE: Zie, de Israëlieten hebben niet naar mij geluisterd; hoe zou de farao dan wel naar mij luisteren? Bovendien ben ik niet welbespraakt.
Exodus 6:12 De HEERE sprak echter tot Mozes en tot Aäron en gebood hun naar de Israëlieten en naar de farao, de koning van Egypte, te gaan, om de Israëlieten uit het land Egypte te leiden.
Exodus 6:13 Dit zijn hun familiehoofden: de zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hez­ron en Charmi. Dit zijn de geslachten van Ruben.
Exodus 6:14 De zonen van Simeon: Jemuel, Jamin, Ohad, Jachin, Zohar en Saul, de zoon van een Kanaänitische vrouw. Dit zijn de geslachten van Simeon.
Exodus 6:15 Dit zijn de namen van de zonen van Levi, met hun afstammelingen: Gerson, Kahath en Merari. De levensjaren van Levi waren honderdzevenendertig jaar.
Exodus 6:16 De zonen van Gerson: Libni en Simeï, ingedeeld naar hun geslachten.
Exodus 6:17 De zonen van Kahath: Am­ram, ji*zhar, Hebron en Uzziël. De levensjaren van Kahath waren honderddrieëndertig jaar.
Exodus 6:18 De zonen van Merari: Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van Levi, met hun afstam­melingen.
Exodus 6:19 Amram nam Jochebed, zijn tante, voor zichzelf tot vrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. De levensjaren van Amram waren honderdzevenendertig jaar.
Exodus 6:20 De zo­nen van ji*zhar: Korach, Nefeg en Zichri.
Exodus 6:21 De zonen van Uzziël: Misaël, Elzafan en Sithri.
Exodus 6:22 Aäron nam Eliseba, dochter van Amminadab en zuster van Nahesson, voor zichzelf tot vrouw. Zij baarde hem Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar.
Exodus 6:23 De zonen van Korach waren: Assir, Elkana en Abiasaf. Dit zijn de geslachten van de Korachieten.
Exodus 6:24 Eleazar, de zoon van Aäron, nam een van de dochters van Putiël voor zichzelf tot vrouw, en zij baarde hem Pinehas. Dit zijn de familiehoofden van de Levieten, naar hun geslachten.
Exodus 6:25 Deze Aä­ron en Mozes zijn het tegen wie de HEERE zei: Leid de Israëlieten uit het land Egypte, inge­deeld naar hun legereenheden.
Exodus 6:26 Zij zijn het die tot de farao, de koning van Egypte, sprak­en om de Israëlieten uit Egypte te leiden. Deze Mozes en Aäron zijn het.
Exodus 6:27 Het gebeurde op de dag dat de HEERE tot Mozes sprak in het land Egypte,
Exodus 6:28 dat de HEERE tot Mozes sprak: Ik ben de HEERE. Spreek tot de farao, de koning van Egypte, alles wat Ik tot u spreek.
Exodus 6:29 Toen zei Mozes voor het aangezicht van de HEERE: Zie, ik ben niet welbespraakt. Waar­om zou de farao dan naar mij luisteren?

Exodus 7

Exodus 7:1 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zie, Ik heb u voor de farao tot een god gemaakt en uw broer Aäron zal uw profeet zijn.
Exodus 7:2 Ú moet alles wat Ik u gebieden zal tegen Aäron zeggen, en Aäron, uw broer, moet tot de farao spreken, dat hij de Israëlieten uit zijn land moet laten gaan.
Exodus 7:3 Maar Ík zal het hart van de farao verharden en Mijn tekenen en Mijn wonderen in het land Egypte talrijk maken.
Exodus 7:4 De farao zal niet naar u luisteren, maar Ik zal Mijn hand op Egypte leggen en Mijn legers, Mijn volk, de Israëlieten, uit het land Egypte wegleiden onder zware strafgerichten.
Exodus 7:5 Dan zullen de Egyptenaren weten dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn hand over Egypte uitstrek en de Israëlieten uit hun midden wegleid.
Exodus 7:6 Toen deden Mozes en Aäron zoals de HEERE hun geboden had. Dat deden zij.
Exodus 7:7 Mozes was tachtig jaar oud en Aäron drieëntachtig jaar oud toen zij tot de farao spraken.
Exodus 7:8 En de HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron:
Exodus 7:9 Als de farao tot u spreekt: Doe voor uzelf een wonderteken, dan moet u tegen Aäron zeggen: Neem je staf en werp die neer voor de farao; en de staf zal tot een slang worden.
Exodus 7:10 Toen kwamen Mozes en Aäron bij de farao en deden precies zoals de HEERE geboden had. Aäron wierp zijn staf neer voor de farao en voor zijn dienaren en hij werd tot een slang.
Exodus 7:11 Maar de farao op zijn beurt riep de wijzen en de tovenaars, en ook zij, de Egyp­tische magiërs, deden met hun bezweringen hetzelfde.
Exodus 7:12 Want ieder wierp zijn staf neer en zij werden tot slangen, maar de staf van Aäron verslond hun staven.
Exodus 7:13 Het hart van de far­ao verhardde zich echter, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had.
Exodus 7:14 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Het hart van de farao is onvermurwbaar. Hij weigert het volk te laten gaan.
Exodus 7:15 Ga in de ochtend naar de farao, zie, hij zal naar het water toe gaan. Ga dan aan de oever van de Nijl staan om hem te ontmoeten, en de staf die veranderd is ge­weest in een slang, moet u in uw hand nemen.
Exodus 7:16 U moet dan tegen hem zeggen: De HEERE, de God van de Hebreeën, heeft mij tot u gezonden om te zeggen: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen in de woestijn. Zie, u hebt echter tot nu toe niet willen luis­teren.
Exodus 7:17 Zo zegt de HEERE: Hieraan zult u weten dat Ik de HEERE ben. Zie, ik zal met deze staf die in mijn hand is, op het water slaan dat in de Nijl is, en het zal in bloed veranderd worden.
Exodus 7:18 En de vissen die in de Nijl zijn, zullen sterven, zodat de Nijl zal stinken. De Egyptenaren zullen moeite moeten doen om het water uit de Nijl te kunnen drinken.
Exodus 7:19 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Neem je staf en strek je hand uit over de wateren van Egypte. Strek hem uit over hun stromen, over hun rivieren, over hun waterpoe­len en over hun hele watervoorraad, zodat zij bloed worden. Er zal bloed zijn in heel het land Egypte, zelfs in de houten en stenen vaten.
Exodus 7:20 Mozes en Aäron deden precies zoals de HEERE geboden had. Hij hief de staf op en sloeg voor de ogen van de farao en zijn dienaren het water dat in de Nijl was. En al het water dat in de Nijl was, werd in bloed veranderd.
Exodus 7:21 De vissen die in de Nijl waren, stierven en de Nijl stonk, zodat de Egyptenaren het water uit de Nijl niet konden drinken. Er was bloed in heel het land Egypte.
Exodus 7:22 Maar de Egyptische magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde, zodat het hart van de farao zich verhardde. Hij luisterde niet naar hen, zoals de HEERE gesproken had.
Exodus 7:23 En de farao keerde zich om, ging naar zijn huis en nam ook dit niet ter harte.
Exodus 7:24 Maar alle Egyptenaren groeven in de omgeving van de Nijl naar drinkwater, want van het water van de Nijl konden zij niet drink­en.
Exodus 7:25 Zo gingen zeven dagen voorbij, nadat de HEERE de Nijl geslagen had.

Exodus 8

Exodus 8:1 Daarna zei de HEERE tegen Mozes: Ga naar de farao toe en zeg tegen hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
Exodus 8:2 En indien u weigert het te lat­en gaan, zie, dan zal Ik heel uw gebied met kikkers treffen,
Exodus 8:3 zodat de Nijl krioelen zal van kikkers. Ze zullen eruit omhoog klimmen en in uw huis komen, in uw slaapkamer, ja, op uw bed, ook in de huizen van uw dienaren en bij uw volk, ja, in uw ovens en in uw baktroggen.
Exodus 8:4 Tegen u, tegen uw volk en tegen al uw dienaren zullen de kikkers omhoog klimmen.
Exodus 8:5 Verder zei de HEERE tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Strek je hand met je staf uit over de stromen, over de rivieren en over de waterpoelen, en laat er kikkers uit omhoog klimmen over het land Egypte.
Exodus 8:6 Toen strekte Aäron zijn hand uit over de wateren van Egypte, en er klommen kikkers uit en zij bedekten het land Egypte.
Exodus 8:7 Maar de magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde. Ook zij lieten kikkers over het land Egypte omhoog klimmen.
Exodus 8:8 Toen liet de farao Mozes en Aäron roepen en zei: Bid vurig tot de HEERE dat Hij de kikkers van mij en mijn volk wegneemt; dan zal ik het volk laten gaan, zodat zij offers aan de HEERE kunnen brengen.
Exodus 8:9 Maar Mozes zei tegen de farao: Houd tegenover mij de eer aan uzelf! Wanneer zal ik voor u, uw dienaren en uw volk vurig bidden om deze kikkers bij u vandaan te halen en uit uw huizen uit te roeien, zodat ze alleen in de Nijl overblijven?
Exodus 8:10 Hij zei: Mor­gen. Toen zei Mozes: Overeenkomstig uw woorden zal het gebeuren, opdat u weet dat er nie­mand is zoals de HEERE, onze God.
Exodus 8:11 Dan zullen de kikkers bij u vandaan gaan, uit uw huizen, bij uw dienaren en uw volk weggaan. Ze zullen alleen in de Nijl overblijven.
Exodus 8:12 Toen gingen Mozes en Aäron bij de farao weg. En Mozes riep tot de HEERE vanwege de kikkers, waarmee Hij de farao getroffen had.
Exodus 8:13 En de HEERE deed overeenkomstig het woord van Mozes. De kikkers stierven weg uit de huizen, uit de binnenplaatsen en van de velden.
Exodus 8:14 Zij verzamelden ze bij hopen, en het land stonk ervan.
Exodus 8:15 Toen nu de farao zag dat er ver­lichting was gekomen, maakte hij zijn hart onvermurwbaar, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had.
Exodus 8:16 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Strek je staf uit en sla het stof van de aarde, zodat het tot muggen wordt in heel het land Egypte.
Exodus 8:17 En zo deden zij. Aäron strekte zijn hand met zijn staf uit en sloeg het stof van de aarde, en de muggen kwamen op de mensen en op de dieren. Al het stof van de aarde werd tot muggen, in heel het land Egypte.
Exodus 8:18 De magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde om muggen voort te brengen, maar zij konden het niet. De muggen zaten op de mensen en op de dieren.
Exodus 8:19 Toen zeiden de magiërs tegen de farao: Dit is de vinger van God! Maar het hart van de farao verhardde zich, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gespro­ken had.
Exodus 8:20 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Sta morgen vroeg op en ga voor de farao staan. Zie, wanneer hij naar het water toe gaat, moet u tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
Exodus 8:21 Want als u Mijn volk niet laat gaan, zie, dan zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren, uw volk en uw huizen afzenden, zodat de hui­zen van de Egyptenaren, en zelfs de grond waarop zij staan, vol steekvliegen zullen zijn.
Exodus 8:22 Maar op die dag zal Ik de landstreek Gosen, waar Mijn volk woont, afzonderen, zodat daar geen steekvliegen zullen zijn, opdat u zult weten dat Ik, de HEERE, in het midden van het land aanwezig ben.
Exodus 8:23 Ik zal Mijn volk ervan vrijwaren en uw volk niet. Morgen zal dit tek­en gebeuren.
Exodus 8:24 En zo deed de HEERE: er kwam een zwerm steekvliegen in het huis van de farao, in de huizen van zijn dienaren en in heel het land Egypte. Het land werd door de steekvliegen te gronde gericht.
Exodus 8:25 Toen riep de farao Mozes en Aäron, en zei: Ga heen, breng offers aan uw God in dit land.
Exodus 8:26 Maar Mozes zei: Het is niet juist om dat te doen, want wij zouden aan de HEERE, onze God, een offer kunnen brengen dat een gruwel voor de Egyptenaren is. Zie, als wij voor de ogen van de Egyptenaren een offer zouden brengen dat een gruwel voor hen is, zouden zij ons dan niet stenigen?
Exodus 8:27 Laat ons drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij aan de HEERE, onze God, offers kunnen brengen, zoals Hij tegen ons zeggen zal.
Exodus 8:28 Toen zei de farao: Ík zal u laten gaan, zodat u aan de HEERE, uw God, in de woestijn offers kunt brengen. Alleen, ga beslist niet te ver weg! Bid vurig voor mij!
Exodus 8:29 En Mozes zei: Zie, ik ga naar buiten, bij u vandaan, en zal vurig tot de HEERE bidden dat de steekvliegen morgen van de farao, zijn dienaren en zijn volk geweken zullen zijn. Laat de far­ao alleen niet met bedriegen doorgaan door dit volk niet te laten gaan om de HEERE offers te brengen.
Exodus 8:30 Toen ging Mozes bij de farao weg, en hij bad vurig tot de HEERE.
Exodus 8:31 En de HEERE deed overeenkomstig het woord van Mozes, en de steekvliegen weken van de farao, van zijn dienaren en van zijn volk. Niet één bleef er over.
Exodus 8:32 Maar de farao maakte ook deze keer zijn hart onvermurwbaar: hij liet het volk niet gaan.

Exodus 9

Exodus 9:1 Daarna zei de HEERE tegen Mozes: Ga naar de farao toe en spreek tot hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
Exodus 9:2 Want als u hun weigert te laten gaan en u hen nog langer vasthoudt,
Exodus 9:3 zie, dan zal de hand van de HEERE tegen uw vee zijn dat in het veld is, tegen de paarden, tegen de ezels, tegen de kamelen, tegen de runderen en tegen het kleinvee, met een zeer zware pest.
Exodus 9:4 En de HEERE zal onderscheid maken tussen het vee van Israël en het vee van Egypte, zodat er niets zal sterven van alles wat van de Israëlieten is.
Exodus 9:5 De HEERE bepaalde een vastgestelde tijd en zei: Morgen zal de HEERE deze zaak in het land doen.
Exodus 9:6 En de HEERE deed deze zaak de volgende dag. Al het vee van de Egyptenaren stierf, maar van het vee van de Israëlieten stierf niet één beest.
Exodus 9:7 De farao stuurde er dienaren heen, en zie, van het vee van Israël was zelfs niet één beest gestorven. Maar het hart van de farao bleef onvermurwbaar en hij liet het volk niet gaan.
Exodus 9:8 Toen zei de HEERE tegen Mozes en tegen Aäron: Neem voor uzelf uw han­den vol as uit de oven, en laat Mozes die voor de ogen van de farao hemelwaarts uitstrooien.
Exodus 9:9 Dan zal het over heel het land Egypte worden tot stof en bij de mensen en de dieren in heel Egypte zweren veroorzaken, die als puisten openbreken.
Exodus 9:10 En zij namen as uit de oven, gingen voor de farao staan, en Mozes strooide die hemelwaarts uit. Toen ontstonden er bij de mensen en de dieren zweren, die als puisten openbraken,
Exodus 9:11 zodat de magiërs van­wege de zweren niet voor Mozes konden staan, want er waren zweren bij de magiërs en bij al de Egyptenaren.
Exodus 9:12 Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij naar hen niet luisterde, zoals de HEERE tot Mozes gesproken had.
Exodus 9:13 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Sta morgen vroeg op, ga voor de farao staan en zeg tegen hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen.
Exodus 9:14 Want deze keer zal Ik al Mijn plagen op uzelf, op uw dienaren en op uw volk afzenden, zodat u weet dat er op heel de aarde niemand is zoals Ik.
Exodus 9:15 Nu had Ik immers Mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest te treffen, zodat u van de aarde uitgeroeid zou zijn.
Exodus 9:16 Maar juist hierom heb Ik u laten bestaan, om Mijn kracht aan u te tonen, zodat Mijn Naam bekendge­maakt zal worden op heel de aarde.
Exodus 9:17 Verzet u zich nog steeds tegen Mijn volk door het niet te laten gaan?
Exodus 9:18 Zie, Ik zal morgen omstreeks deze tijd heel zware hagel doen neerko­men, zoals er in Egypte niet is geweest van de dag af dat het gegrondvest is tot nu toe.
Exodus 9:19 Nu dan, stuur uw dienaren en breng uw vee en alles wat u op het veld hebt, in veiligheid. Al de mensen en de dieren die zich op het veld bevinden en niet in huis zijn bijeengedreven, zullen sterven als de hagel op hen vallen zal.
Exodus 9:20 Wie van de dienaren van de farao het woord van de HEERE vreesde, liet zijn slaven en zijn vee de huizen in vluchten,
Exodus 9:21 maar wie het woord van de HEERE niet ter harte nam, liet zijn slaven en zijn vee op het veld.
Exodus 9:22 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel en er zal in heel het land Egypte hagel vallen: op de mensen en de dieren en op al het veldgewas in het land Egypte.
Exodus 9:23 Toen strekte Mozes zijn staf naar de hemel, en de HEERE gaf donder en hagel. Vuur schoot naar de aarde, en de HEERE liet hagel neerkomen op het land Egypte.
Exodus 9:24 Er viel ha­gel en er flitste vuur te midden van de hagel, een zeer zware bui. Iets dergelijks was er in heel het land Egypte nooit gebeurd, sinds het een volk was geworden.
Exodus 9:25 De hagel sloeg in heel het land Egypte alles neer wat op het veld was, van mens tot dier. De hagel sloeg al het veldge­was neer en versplinterde alle bomen van het veld.
Exodus 9:26 Alleen in de landstreek Gosen, waar de Israëlieten woonden, viel er geen hagel.
Exodus 9:27 Toen stuurde de farao boden en hij liet Mozes en Aäron roepen, en zei tegen hen: Ik heb deze keer gezondigd. De HEERE is de Rechtvaar­dige. Ik daarentegen en mijn volk zijn de schuldigen.
Exodus 9:28 Bid vurig tot de HEERE dat er geen donder van God of hagel meer zal zijn, want het is genoeg. Dan zal ik u laten gaan. U hoeft niet langer te blijven.
Exodus 9:29 Toen zei Mozes tegen hem: Zodra ik de stad uitgegaan ben, zal ik mijn handen uitspreiden naar de HEERE. De donder zal ophouden en het zal niet meer hagelen, zodat u weet dat de aarde van de HEERE is!
Exodus 9:30 Maar wat u en uw dienaren be­treft, ik weet dat u ng niet voor het aangezicht van de HEERE God vrezen zult.
Exodus 9:31 Het vlas en de gerst waren platgeslagen, want de gerst stond al in de aar en het vlas in de knop.
Exodus 9:32 Maar de tarwe en de spelt waren niet platgeslagen, want die zijn later.
Exodus 9:33 Mozes ging bij de farao weg, de stad uit en spreidde zijn handen uit naar de HEERE. De donder en de hagel hielden op en de regen stroomde niet meer naar de aarde.
Exodus 9:34 Toen de farao zag dat de re­gen, de hagel en de donder opgehouden waren, ging hij door met zondigen en maakte hij zijn hart onvermurwbaar, hij en zijn dienaren.
Exodus 9:35 Zo werd het hart van de farao verhard en liet hij de Israëlieten niet gaan, zoals de HEERE door de dienst van Mozes gesproken had.

Exodus 10

Exodus 10:1 Daarna zei de HEERE tegen Mozes: Ga naar de farao toe, want Ík heb zijn hart en het hart van zijn dienaren onvermurwbaar gemaakt, zodat Ik deze tekenen van Mij in zijn mid­den kan verrichten,
Exodus 10:2 en zodat u ten aanhoren van uw kinderen en uw kleinkinderen kunt vertellen wat Ik in Egypte heb aangericht, en wat Mijn tekenen waren die Ik onder hen ver­richt heb. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.
Exodus 10:3 Toen kwamen Mozes en Aäron bij de farao en zeiden tegen hem: Zo zegt de HEERE, de God van de Hebreeën: Hoelang weigert u zich voor Mijn aangezicht te vernederen? Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij dienen kunnen.
Exodus 10:4 Want als u weigert Mijn volk te laten gaan, zie, dan zal Ik morgen sprinkhanen op uw grondgebied brengen.
Exodus 10:5 Zij zullen het oppervlak van het land bedekken, zodat men geen land meer kan zien. Zij zullen het overschot van wat aan de hagel ontkomen is, wat er voor u overgebleven is, opvreten, ja, zij zullen al de bomen die voor u op het veld opkomen, kaalvret­en.
Exodus 10:6 En uw huizen, de huizen van al uw dienaren en de huizen van alle Egyptenaren, zullen er vol mee worden, zoals uw vaders en uw voorvaders het niet gezien hebben vanaf de dag dat zij op de aardbodem waren tot op deze dag. Toen keerde hij zich om en ging bij de far­ao weg.
Exodus 10:7 De dienaren van de farao zeiden tegen hem: Hoelang zal deze man voor ons tot een valstrik zijn? Laat de mannen gaan, zodat zij de HEERE, hun God, kunnen dienen! Beseft u nog niet dat Egypte verloren is?
Exodus 10:8 Toen werden Mozes en Aäron weer bij de farao ge­bracht en hij zei tegen hen: Ga! Dien de HEERE, uw God! Wie precies zullen er gaan?
Exodus 10:9 En Mozes zei: Wij zullen met onze jongeren en ouderen gaan. Met onze zonen en dochters, met ons kleinvee en onze runderen zullen wij gaan, want wij hebben een feest voor de HEERE.
Exodus 10:10 Toen zei hij tegen hen: De HEERE moge net zo met u zijn als ik u en uw kleine kinder­en laat gaan! Kijk uit, want er staat u onheil te wachten!
Exodus 10:11 Zo niet! Laat toch de mannen gaan, zodat zij de HEERE kunnen dienen, want dat is waar u om verzocht hebt! En men dreef hen weg van voor de farao.
Exodus 10:12 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit over het land Egypte omwille van de sprinkhanen, zodat zij over het land Egypte opkomen en al het gewas van het land opvreten, al wat de hagel heeft overgelaten.
Exodus 10:13 Toen strekte Mozes zijn staf uit over het land Egypte, en de HEERE bracht die hele dag en die hele nacht een oosten­wind in het land. En het gebeurde, toen het morgen geworden was, dat de oostenwind de sprinkhanen meevoerde.
Exodus 10:14 De sprinkhanen kwamen op over heel het land Egypte en streken neer op heel het gebied van de Egyptenaren, een zeer grote zwerm. Nooit eerder is er zo’n zwerm sprinkhanen geweest, en hierna zal er nooit weer zo een zijn,
Exodus 10:15 want zij be­dekten de oppervlakte van heel het land, zodat het land erdoor verduisterd werd. Zij vraten al het gewas van het land op en al de vruchten van de bomen die de hagel had overgelaten. Er bleef niets groens aan de bomen en aan het gewas van het veld in heel het land Egypte.
Exodus 10:16 Toen haastte de farao zich om Mozes en Aäron te roepen, en hij zei: Ik heb gezondigd tegen de HEERE, uw God, en tegen u.
Exodus 10:17 Nu dan, vergeef mij toch nog deze ene keer mijn zonde en bid vurig tot de HEERE, uw God, dat Hij alleen deze dodelijke plaag nog van mij weg­neemt.
Exodus 10:18 Toen ging hij bij de farao weg en bad vurig tot de HEERE.
Exodus 10:19 En de HEERE keerde de wind en liet een zeer sterke westenwind opsteken. Die tilde de sprinkhanen op en wierp ze in de Schelfzee. Er bleef niet één sprinkhaan over op heel het grondgebied van Egypte.
Exodus 10:20 Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan.
Exodus 10:21 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit naar de hemel, zodat er duisternis komen zal over het land Egypte, en de duisternis te tasten is.
Exodus 10:22 Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, kwam er een dikke duisternis in heel het land Egypte, drie dagen lang.
Exodus 10:23 Zij zagen elkaar niet, en drie dagen lang stond niemand op van zijn plaats. Voor alle Israëlieten echter was het licht in hun woongebieden.
Exodus 10:24 Toen riep de farao Mozes, en zei: Ga en dien de HEERE. Alleen uw kleinvee en uw runderen moeten achter­blijven. Uw kleine kinderen mogen wel met u meegaan.
Exodus 10:25 Maar Mozes zei: U moet ons zelf ook slachtoffers en brandoffers ter beschikking stellen, die wij aan de HEERE, onze God, zullen brengen,
Exodus 10:26 en ons vee zal ook met ons meegaan. Geen hoef zal achterblijven, want van het vee moeten wij nemen om de HEERE, onze God, te dienen. Wij immers, wij weten niet waarmee wij de HEERE, onze God, zullen dienen, totdat wij daar komen.
Exodus 10:27 Maar de HEERE verhardde het hart van de farao, en hij wilde hen niet laten gaan.
Exodus 10:28 En de farao zei tegen Mozes: Ga bij mij weg! Wees op uw hoede, dat u mij niet nog eens onder ogen komt, want op de dag dat u mij onder ogen komt, zult u sterven!
Exodus 10:29 Mozes nu zei: U hebt juist gesproken. Ik zal u niet meer onder ogen komen.

Exodus 11

Exodus 11:1 De HEERE had tegen Mozes gezegd: Nog één plaag zal Ik over de farao en Egypte bren­gen en daarna zal hij u vanhier laten gaan. Als hij u allemaal laat gaan, zal hij u vanhier haas­tig verdrijven.
Exodus 11:2 Spreek toch ten aanhoren van het volk en zeg dat iedere man van zijn naaste en iedere vrouw van haar naaste zilveren en gouden voorwerpen moet vragen.
Exodus 11:3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen van de Egyptenaren. Ook stond de man Mozes in het land Egypte hoog in aanzien in de ogen van de dienaren van de farao en in de ogen van het volk.
Exodus 11:4 En Mozes zei: Zo zegt de HEERE: Omstreeks middernacht zal Ik uittrekken door het midden van Egypte
Exodus 11:5 en alle eerstgeborenen in het land Egypte zullen sterven, van de eerstgeborene van de farao af, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de slavin die achter de handmolen zit, en alle eerstgeborenen van het vee.
Exodus 11:6 Er zal een luid geschreeuw zijn in heel het land Egypte, zoals er nog nooit geweest is en zoals er ook nooit meer zijn zal.
Exodus 11:7 Maar bij alle Israëlieten zal nog geen hond zijn tong roeren tegen mens of dier. Zo zult u weten dat de HEERE onderscheid maakt tussen de Egyptenaren en de Israël­ieten.
Exodus 11:8 Dan zullen al deze dienaren van u naar mij toe komen, zich voor mij buigen en zeg­gen: Vertrek, u en al het volk dat in uw voetspoor gaat, en daarna zal ik vertrekken. Toen ging hij bij de farao weg, in brandende toorn.
Exodus 11:9 De HEERE nu had tegen Mozes gezegd: De far­ao zal naar u niet luisteren, zodat Mijn wonderen in het land Egypte nog talrijker worden.
Exodus 11:10 Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor de farao, maar de HEERE ver­hardde het hart van de farao, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet gaan.

Exodus 12

Exodus 12:1 De HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron in het land Egypte:
Exodus 12:2 Deze maand zal voor u het begin van de maanden zijn. Hij zal voor u de eerste zijn van de maanden van het jaar.
Exodus 12:3 Spreek tot heel de gemeenschap van Israël: Op de tiende dag van deze maand moet ieder voor zich een lam per familie nemen, een lam per gezin.
Exodus 12:4 Maar als het gezin te klein is voor een lam, dan moet hij er samen met de buurman, die het dichtst bij zijn gezin woont, één nemen, overeenkomstig het aantal personen. U moet bij het lam rekening houden met wat ieder eten kan.
Exodus 12:5 U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet het van de schapen of van de geiten nemen.
Exodus 12:6 U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond.
Exodus 12:7 En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen.
Exodus 12:8 Zij moeten het vlees dezelfde nacht nog eten; op vuur gebraden, met ongezuurde broden, en met bittere kruiden moeten zij het eten.
Exodus 12:9 U mag daarvan niets rauw eten, en zeker niet in water gekookt, maar alleen op vuur gebraden, met zijn kop, met zijn poten en zijn ingewanden.
Exodus 12:10 U mag daarvan ook niets overlaten tot de morgen. Wat er de volgende morgen van over is, moet u met vuur verbranden.
Exodus 12:11 En zo moet u het eten: uw middel om­gord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de HEERE.
Exodus 12:12 Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de god­en van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE.
Exodus 12:13 En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen.
Exodus 12:14 Deze dag moet voor u een gedenkdag worden. U moet hem vieren als een feest voor de HEERE. U moet hem vieren als een eeuwige verordening, al uw generaties door.
Exodus 12:15 Zeven dagen moet u ongezuurde broden eten. Meteen op de eerste dag moet u het zuurdeeg uit uw huizen wegdoen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, die per­soon moet uit Israël worden uitgeroeid.
Exodus 12:16 Op de eerste dag moet er een heilige samen­komst zijn, en ook moet u een heilige samenkomst hebben op de zevende dag. Geen enkel werk mag op die dag gedaan worden. Alleen dat wat door iedere persoon gegeten wordt, mag door u klaargemaakt worden.
Exodus 12:17 Neem dan het feest van de ongezuurde broden in acht, want op deze zelfde dag zal Ik uw legers uit het land Egypte geleid hebben. Daarom moet u deze dag in acht nemen als een eeuwige verordening, al uw generaties door.
Exodus 12:18 In de eerste maand moet u ongezuurde broden eten vanaf de avond van de veertiende dag van de maand tot de avond van de eenentwintigste dag van de maand.
Exodus 12:19 Zeven dagen lang mag in uw huizen geen zuurdeeg gevonden worden, want ieder die iets gezuurds zal eten, die persoon moet uit de gemeenschap van Israël uitgeroeid worden, of hij nu een vreemdeling is of een in­gezetene van het land.
Exodus 12:20 U mag niets eten wat gezuurd is. In al uw woongebieden moet u ongezuurde broden eten.
Exodus 12:21 Toen riep Mozes al de oudsten van Israël bijeen en zei tegen hen: Kies uit, en neem voor uzelf kleinvee voor uw gezinnen, en slacht het paaslam.
Exodus 12:22 Neem dan een bosje hysop en doop het in het bloed dat in een schaal is, en strijk van het bloed dat in de schaal is, op de bovendorpel en op de beide deurposten. Maar wat u betreft, niemand mag de deur van zijn huis uitgaan, tot de volgende morgen.
Exodus 12:23 Want de HEERE zal het land doortrekken om Egypte te treffen, maar als Hij het bloed zal zien op de bovendor­pel en op de beide deurposten, dan zal de HEERE de deur voorbijgaan en de verderver niet toestaan om uw huizen binnen te komen om u te treffen.
Exodus 12:24 Houd dit als verordening voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid.
Exodus 12:25 En het zal gebeuren, als u in het land komt dat de HEERE u geven zal, zoals Hij gesproken heeft, dan moet u deze dienst in acht nemen.
Exodus 12:26 En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: Wat betekent deze dienst voor u?
Exodus 12:27 dat u moet zeggen: Dit is een Pascha-offer voor de HEERE, Die in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren trof en onze huizen bevrijdde. Toen knielde het volk en boog zich neer.
Exodus 12:28 De Israëlieten gingen weg en deden zoals de HEERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.
Exodus 12:29 En het gebeurde te middernacht dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, vanaf de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zou zitten, tot aan de eerstgeborene van de gevangene, die zich in de gevangenis bevond, en alle eerstgeborenen van het vee.
Exodus 12:30 Toen stond de farao ’s nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren. En er was een luid geschreeuw in Egypte, want er was geen huis waarin geen dode was.
Exodus 12:31 En hij riep Mozes en Aäron in de nacht, en zei: Sta op, ga weg uit het midden van mijn volk, zowel u als de Israëlieten, en ga weg, dien de HEERE, zoals u gesproken hebt.
Exodus 12:32 Neem zowel uw kleinvee als uw runderen mee, zoals u gesproken hebt, en ga heen. Maar zegen ook mij!
Exodus 12:33 De Egyptenaren drongen sterk aan bij het volk, om het snel uit het land te laten gaan, want zij zeiden: Wij gaan anders allemaal sterven!
Exodus 12:34 Toen pakte het volk zijn deeg op nog vr het gezuurd was. Hun baktroggen waren in hun kleren op hun schouders gebonden.
Exodus 12:35 De Israëlieten hadden gedaan overeenkomstig het woord van Mozes en hadden van de Egyptenaren zilveren voorwerpen, gouden voor­werpen en kleren gevraagd.
Exodus 12:36 Bovendien had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen van de Egyptenaren, zodat zij hun het gevraagde gaven. Zo beroofden zij de Egyptena­ren.
Exodus 12:37 Zo trokken de Israëlieten van Rameses naar Sukkoth, ongeveer zeshonderdduizend man te voet, mannen alleen, vrouwen en kleine kinderen niet meegerekend.
Exodus 12:38 Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee, en kleinvee en runderen, zeer veel vee.
Exodus 12:39 Zij bakten ongezuurde koeken van het deeg dat zij uit Egypte meege­bracht hadden, want het was niet gezuurd, omdat zij uit Egypte waren verdreven en niet had­den kunnen wachten, en ook geen proviand voor zich hadden klaargemaakt.
Exodus 12:40 De ver­blijfsduur van de Israëlieten, de tijd die zij in Egypte gewoond hadden, was vierhonderdder­tig jaar.
Exodus 12:41 En het gebeurde na verloop van vierhonderddertig jaar, op deze zelfde dag ge­beurde het: alle legers van de HEERE zijn uit het land Egypte vertrokken.
Exodus 12:42 Een nacht van waken was dit voor de HEERE om hen uit het land Egypte te leiden. Daarom is dit een nacht ter ere van de HEERE: een waken voor alle Israëlieten, al hun generaties door.
Exodus 12:43 En de HEERE zei tegen Mozes en Aäron: Dit is de verordening voor het Pascha: geen enkele vreemdeling mag ervan eten.
Exodus 12:44 Maar elke slaaf die u van iemand met geld gekocht hebt, mag ervan eten, zodra u hem besneden hebt.
Exodus 12:45 Geen vreemdeling en dagloner mag ervan eten.
Exodus 12:46 In één huis moet het gegeten worden. U mag van het vlees niets uit het huis naar buiten brengen, en u mag er geen been van breken.
Exodus 12:47 Heel de gemeenschap van Israël moet dit doen.
Exodus 12:48 Als er nu een vreemdeling bij u verblijft en als die voor de HEERE het Pascha wil houden, laat dan al wie mannelijk is bij hem, besneden worden. Dan mag hij naar voren komen om het Pascha te houden, en zal hij zijn als een ingezetene van het land. Nie­mand echter die onbesneden is, mag ervan eten.
Exodus 12:49 Eén wet is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die te midden van u verblijft.
Exodus 12:50 Alle Israëlieten deden zoals de HEERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.
Exodus 12:51 En het gebeurde op deze zelfde dag dat de HEERE de Israëlieten uit het land Egypte leidde, ingedeeld naar hun legereenheden.

Exodus 13

Exodus 13:1 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 13:2 Heilig voor Mij alle eerstgeborenen: alles wat de baarmoeder opent onder de Israëlieten, van de mensen en van het vee, dat behoort Mij toe.
Exodus 13:3 Daarna zei Mozes tegen het volk: Gedenk deze dag, waarop u uit Egypte, uit het slave­nhuis, vertrokken bent, want de HEERE heeft u met sterke hand vanhier uitgeleid. Daarom mag wat gezuurd is, niet gegeten worden.
Exodus 13:4 Vandaag vertrekt u, in de maand Abib.
Exodus 13:5 Het zal gebeuren, als de HEERE u gebracht heeft in het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Hevieten en Jebusieten, dat Hij uw vaderen gezworen heeft u te geven, een land overvloeiend van melk en honing, dat u dan in deze maand dit dienstwerk zult verrichten:
Exodus 13:6 Zeven dagen moet u ongezuurde broden eten, en op de zevende dag zal er een feest zijn voor de HEERE.
Exodus 13:7 Zeven dagen lang moeten er ongezuurde broden gegeten worden. Wat gezuurd is, mag bij u niet gezien worden, ja, geen zuurdeeg mag er in heel uw gebied bij u ge­zien worden.
Exodus 13:8 En op die dag moet u uw zoon vertellen: Dit gebeurt om wat de HEERE voor mij gedaan heeft, toen ik uit Egypte vertrok.
Exodus 13:9 En het moet voor u als een teken op uw hand zijn, en als een herinnering tussen uw ogen, opdat de wet van de HEERE op uw lippen is, want de HEERE heeft u met sterke hand uit Egypte geleid.
Exodus 13:10 Daarom moet u deze ver­ordening in acht nemen op de daarvoor vastgestelde tijd, van jaar tot jaar.
Exodus 13:11 Het zal ge­beuren, als de HEERE u in het land van de Kanaänieten gebracht heeft, zoals Hij u en uw va­deren gezworen heeft, en Hij het u gegeven heeft,
Exodus 13:12 dat u alles wat de baarmoeder opent, aan de HEERE zult afstaan. Ook alles wat de baarmoeder opent van de dracht van het vee dat u toebehoort: de mannetjes zullen voor de HEERE zijn.
Exodus 13:13 Maar alles wat de baarmoeder van een ezelin opent, moet u vrijkopen met een lam. Als u het niet vrijkoopt, moet u het de nek breken. Maar wat de mensen betreft, moet u alle eerstgeborenen onder uw zonen vrij­kopen.
Exodus 13:14 Het zal gebeuren, als uw zoon u morgen vraagt: Wat is dit? dat u tegen hem zult zeggen: De HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte, uit het slavenhuis, geleid.
Exodus 13:15 Want toen de farao zich verhardde en weigerde ons te laten gaan, gebeurde het dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte doodde, van de eerstgeborene van de mens tot de eerstgeborene van het vee toe. Daarom offer ik aan de HEERE de mannetjes van alles wat de baarmoeder opent, maar alle eerstgeborenen van mijn zonen koop ik vrij.
Exodus 13:16 Dit zal tot een teken zijn op uw hand en tot een band tussen uw ogen, want de HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid.
Exodus 13:17 Toen de farao het volk had laten gaan, is het gebeurd dat God hen niet leidde langs de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was. Want God zei: Anders zal het het volk berouwen bij het zien van oorlog en wil het naar Egypte terugkeren.
Exodus 13:18 Daarom leidde God het volk om, langs de weg door de woestijn naar de Schelfzee. In slagorde trokken de Israëlieten uit het land Egypte.
Exodus 13:19 En Mozes nam de beenderen van Jozef met zich mee, want die had de zonen van Israël plechtig een eed laten zweren, en gezegd: God zal zeker naar jullie omzien, en dan moeten jullie mijn beenderen hi­ervandaan met jullie meevoeren.
Exodus 13:20 Zo braken zij op uit Sukkoth en sloegen hun kamp op in Etham, aan de rand van de woestijn.
Exodus 13:21 De HEERE ging vr hen uit, overdag in een wolkkolom om hen de weg te wijzen, en ’s nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zo­dat zij dag en nacht verder konden trekken.
Exodus 13:22 Hij nam de wolkkolom overdag en de vuur­kolom in de nacht niet weg voor de aanblik van het volk.

Exodus 14

Exodus 14:1 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 14:2 Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij terugkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachiroth, tussen Migdol en de zee, voor Baäl-Zefon. Daarte­genover moet u uw kamp opslaan, bij de zee.
Exodus 14:3 De farao zal dan van de Israëlieten zeggen: Zij zijn in het land verdwaald. De woestijn heeft hen ingesloten.
Exodus 14:4 En Ik zal het hart van de farao verharden, zodat hij hen achtervolgt. Dan zal Ik ten koste van de farao en ten koste van heel zijn leger geëerd worden, zodat de Egyptenaren zullen weten dat Ik de HEERE ben. En zo deden zij.
Exodus 14:5 Toen de koning van Egypte verteld werd dat het volk gevlucht was, keerde het hart van de farao en zijn dienaren zich tegen het volk, en zij zeiden: Hoe hebben we dit kunnen doen, dat wij Israël uit onze dienst hebben laten gaan?
Exodus 14:6 Hij spande zijn strijdwa­gen in en nam zijn volk met zich mee.
Exodus 14:7 Hij nam ook zeshonderd van de beste strijdwagens mee, ja, alle strijdwagens van Egypte, met op elk daarvan officieren.
Exodus 14:8 Want de HEERE verhardde het hart van de farao, de koning van Egypte, zodat hij de Israëlieten achtervolgde. Maar de Israëlieten waren door een opgeheven hand geleid.
Exodus 14:9 De Egyptenaren, met al de paarden en strijdwagens van de farao, en zijn ruiters, en zijn leger achtervolgden hen en haal­den hen in waar zij hun kamp hadden opgeslagen, bij de zee, bij Pi-Hachiroth, voor Baäl-Ze­fon.
Exodus 14:10 Toen de farao dichtbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op, en zie, de Egyptenaren trokken achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en riepen tot de HEERE,
Exodus 14:11 en zij zeiden tegen Mozes: Waren er in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe hebt u dit met ons kunnen doen door ons uit Egypte te leiden?
Exodus 14:12 Was dit niet wat wij in Egypte al tegen u zeiden: Laat ons met rust, laten wij de Egyptenaren maar dienen? Want het is beter voor ons de Egyptenaren te dienen dan in de woestijn te sterven.
Exodus 14:13 Maar Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, houd stand, zie het heil van de HEERE dat Hij vandaag nog voor u zal bewerken! Want de Egypte­naren die u vandaag ziet, zult u tot in eeuwigheid niet meer terugzien.
Exodus 14:14 De HEERE zal voor u strijden, en moet stil zijn.
Exodus 14:15 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Wat roept u tot Mij? Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij opbreken.
Exodus 14:16 En u, hef uw staf op, strek uw hand uit over de zee en splijt hem doormidden, zodat de Israëlieten door het midden van de zee op het droge kunnen gaan.
Exodus 14:17 En Ik, zie, Ik zal het hart van de Egyptenaren verharden, zodat zij achter hen aan gaan. Ik zal geëerd worden ten koste van de farao en ten koste van heel zijn leger, ten koste van zijn strijdwagens en ten koste van zijn ruiters.
Exodus 14:18 Dan zullen de Egyptenaren weten dat Ik de HEERE ben, als Ik geëerd zal worden ten koste van de farao, ten koste van zijn strijdwagens en ten koste van zijn ruiters.
Exodus 14:19 Toen verliet de Engel van God, Die vr het leger van Israël uit ging, Zijn plaats en ging achter hen aan. Ook de wolkko­lom verliet de plaats vr hen en ging achter hen staan.
Exodus 14:20 Hij kwam tussen het leger van Egypte en het leger van Israël. De wolk was duisternis en tegelijk verlichtte hij de nacht. De een kon niet in de nabijheid van de ander komen, heel de nacht.
Exodus 14:21 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee, en de HEERE liet de zee die hele nacht wegvloeien door een krach­tige oostenwind. Hij maakte de zee droog, en het water werd doormidden gespleten.
Exodus 14:22 Zo gingen de Israëlieten midden in de zee op het droge. Het water was voor hen aan hun rechter­en linkerhand een muur.
Exodus 14:23 De Egyptenaren achtervolgden hen en kwamen hen achterna, met al de paarden van de farao, zijn strijdwagens en zijn ruiters, tot in het midden van de zee.
Exodus 14:24 Maar het gebeurde bij het aanbreken van de dag, dat de HEERE in de vuur-en wolkko­lom neerzag op het leger van de Egyptenaren, en Hij bracht het leger van de Egyptenaren in verwarring.
Exodus 14:25 Hij liet de wielen van hun wagens wegzakken en liet ze met moeite vooruit­komen. Toen zeiden de Egyptenaren: Laten wij voor Israël vluchten, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaren.
Exodus 14:26 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Strek uw hand uit over de zee, zodat het water terugkeert over de Egyptenaren, over hun strijdwagens en over hun ruiters.
Exodus 14:27 Mozes strekte zijn hand uit over de zee, en tegen het aanbreken van de morgen vloeide de zee terug naar zijn oorspronkelijke plaats, terwijl de Egyptenaren het water tegemoetvluchtten. Zo stortte de HEERE de Egyptenaren midden in de zee.
Exodus 14:28 Want toen het water terugvloeide, bedolf het de strijdwagens en de ruiters van het hele leger van de farao, die hen in de zee achternagekomen waren. Niet een van hen bleef er over.
Exodus 14:29 Maar de Israëlieten gingen op het droge, midden door de zee. Het water was voor hen een muur aan hun rechter-en linkerhand.
Exodus 14:30 Zo verloste de HEERE Israël op die dag uit de hand van de Egyptenaren. En Israël zag de Egyptenaren dood aan de oever van de zee liggen.
Exodus 14:31 Toen zag Israël de machtige hand die de HEERE tegen de Egyptenaren gekeerd had, en het volk vreesde de HEERE en geloofde in de HEERE en in Mozes, Zijn dienaar.

Exodus 15

Exodus 15:1 Toen zongen Mozes en de Israëlieten dit lied voor de HEERE. Zij zeiden: Ik zal zingen voor de HEERE, want Hij is hoogverheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee ge­worpen.
Exodus 15:2 De HEERE is mijn kracht en lied, Hij is mij tot heil geweest. Dit is mijn God, Hem verheerlijk ik; de God van mijn vader, Hem roem ik.
Exodus 15:3 De HEERE is een Strijder, HEERE is Zijn Naam.
Exodus 15:4 De wagens van de farao en zijn leger heeft Hij in de zee geworpen. De besten van zijn officieren zijn verdronken in de Schelfzee.
Exodus 15:5 De watervloeden hebben hen bedolven, zij zijn als een steen in de diepten gezonken.
Exodus 15:6 Uw rechterhand, HEERE, was heerlijk in macht; Uw rechterhand, HEERE, verpletterde de vijand.
Exodus 15:7 In Uw grote ma­jesteit wierp U terneer wie tegen U opstonden. U zond Uw brandende toorn, die hen als stop­pels verteerde.
Exodus 15:8 Door de adem van Uw neus is het water opgehoopt, de stromen stonden als een dam, de watervloeden zijn gestold in het hart van de zee.
Exodus 15:9 De vijand zei: Ik achter­volg hen, haal hen in, deel de buit. Mijn verlangen wordt aan hen vervuld, ik trek mijn zwaard, mijn hand roeit hen uit.
Exodus 15:10 Maar U hebt met Uw adem geblazen, de zee heeft hen bedolven. Zij zonken als lood in machtige watermassa’s.
Exodus 15:11 Wie is als U onder de goden, HEERE? Wie is als U, verheerlijkt in heiligheid, ontzagwekkend in lofzangen, U Die wonder­en doet?
Exodus 15:12 U strekte Uw rechterhand uit, en de aarde verzwolg hen.
Exodus 15:13 U leidde in Uw goedertierenheid dit volk, dat U verlost hebt. U leidde hen zachtjes door Uw kracht naar Uw heilige woning.
Exodus 15:14 De volken hebben het gehoord, zij sidderden, angst heeft de inwoners van Filistea aangegrepen.
Exodus 15:15 Toen werden door schrik overmand de stamhoofden van Edom. De machthebbers van Moab greep huivering aan. Al de inwoners van Kanaän smolten weg van angst.
Exodus 15:16 Op hen viel verschrikking en angst. Door de grootheid van Uw arm ver­stomden zij als een steen, terwijl Uw volk, HEERE, erdoorheen trok, terwijl dit volk, dat U verworven hebt, erdoorheen trok.
Exodus 15:17 U zult hen brengen en hen planten op de berg die Uw eigendom is, Uw vaste woonplaats, die U gemaakt hebt, HEERE, het heiligdom, Heere, dat Uw handen gesticht hebben.
Exodus 15:18 De HEERE zal regeren voor eeuwig en altijd!
Exodus 15:19 Want het paard van de farao, met zijn strijdwagen en zijn ruiters, waren in de zee gekomen, en de HEERE had het water van de zee over hen terug doen vloeien. Maar de Israëlieten gingen op het droge, midden in de zee.
Exodus 15:20 Mirjam, de profetes, de zuster van Aäron, nam een tam­boerijn in haar hand, en al de vrouwen gingen achter haar aan, met tamboerijnen en in rei­dans.
Exodus 15:21 Toen zong Mirjam hun ten antwoord: Zing voor de HEERE, want Hij is hoogverh­even! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen.
Exodus 15:22 Hierna liet Mozes Israël va­naf de Schelfzee opbreken en zij vertrokken naar de woestijn Sur. Drie dagen gingen zij door de woestijn en vonden geen water.
Exodus 15:23 Toen kwamen zij bij Mara. Zij konden echter het water uit Mara niet drinken, want het was bitter. Daarom gaf men het de naam Mara.
Exodus 15:24 Toen morde het volk tegen Mozes, en zei: Wat moeten wij nu drinken?
Exodus 15:25 Hij riep tot de HEERE, en de HEERE wees hem een stuk hout. Dat wierp hij in het water. Toen werd het water zoet. Daar heeft Hij het volk verordeningen en bepalingen gegeven, en daar heeft Hij het op de proef gesteld.
Exodus 15:26 Hij zei: Als u aandachtig luistert naar de stem van de HEERE, uw God, en doet wat juist is in Zijn ogen, als u Zijn geboden gehoorzaamt en al Zijn verorde­ningen in acht neemt, dan zal Ik geen enkele van de ziekten over u brengen die Ik over Egypte gebracht heb, want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester.
Exodus 15:27 Toen kwamen zij bij Elim. Daar waren twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen. Zij sloegen daar hun kamp op aan het water.

Exodus 16

Exodus 16:1 Zij braken op uit Elim en heel de gemeenschap van de Israëlieten kwam in de woestijn Sin, die tussen Elim en de Sinaï ligt. Dat was op de vijftiende dag van de tweede maand nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken.
Exodus 16:2 En heel de gemeenschap van de Israëlieten morde tegen Mozes en tegen Aäron in de woestijn.
Exodus 16:3 De Israëlieten zeiden tegen hen: Och, waren wij maar door de hand van de HEERE gestorven in het land Egypte, toen wij bij de vleespotten zaten en brood aten tot verzadiging toe! Want u hebt ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze gemeente van honger te laten sterven.
Exodus 16:4 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen. Het volk moet eropuit gaan en de per dag benodigde hoeveelheid verzamelen, zodat Ik het op de proef kan stellen of het naar Mijn wet wandelt of niet.
Exodus 16:5 En op de zesde dag moet het zzijn dat zij bereiden wat zij bin­nenbrengen, en dat zal het dubbele zijn van wat zij dagelijks verzamelen.
Exodus 16:6 Toen zeiden Mozes en Aäron tegen al de Israëlieten: Vanavond nog zult u weten dat de HEERE u uit het land Egypte geleid heeft,
Exodus 16:7 en morgenochtend zult u de heerlijkheid van de HEERE zien, want Hij heeft uw gemor tegen de HEERE gehoord. Want wie zijn wij, dat u tegen ns mort?
Exodus 16:8 Verder zei Mozes: Als de HEERE u in de avond vlees te eten geeft en in de ochtend brood tot verzadiging toe, dan is dat omdat de HEERE het gemor heeft gehoord waarmee u tegen Hem mort. Want wie zijn wij? Uw gemor is niet tegen ons gericht, maar tegen de HEERE.
Exodus 16:9 Daarna zei Mozes tegen Aäron: Zeg tegen heel de gemeenschap van de Israëliet­en: Kom naar voren, voor het aangezicht van de HEERE, want Hij heeft uw gemor gehoord.
Exodus 16:10 Terwijl Aäron tot heel de gemeenschap van de Israëlieten sprak en zij zich naar de woestijn keerden, gebeurde het dat, zie, de heerlijkheid van de HEERE in de wolk verscheen.
Exodus 16:11 En de HEERE sprak tot Mozes:
Exodus 16:12 Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Spreek tot hen en zeg: Tegen het vallen van de avond zult u vlees eten, en in de morgen zult u met brood verzadigd worden. Dan zult u erkennen dat Ik de HEERE, uw God, ben.
Exodus 16:13 En tegen de avond gebeurde het dat er kwartels kwamen aanvliegen, die het kamp overdekten, en in de ochtend was er een laag dauw rondom het kamp.
Exodus 16:14 Toen de laag dauw opgetrokk­en was, zie, over de woestijn lag iets fijns, iets vlokkigs, fijn als de rijp op de aarde.
Exodus 16:15 Toen de Israëlieten dat zagen, zeiden zij tegen elkaar: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: Dit is het brood dat de HEERE u te eten gegeven heeft.
Exodus 16:16 Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft: Ieder moet ervan verzamelen naar wat hij eten kan, een gomer per hoofd, naar het aantal van uw personen. Ieder moet het nemen voor hen die in zijn tent zijn.
Exodus 16:17 En zo deden de Israëlieten, zij verzamelden, de een veel en de ander weinig.
Exodus 16:18 Zij maten het met de gomer. Wie veel had verzameld, had niets over, en hem die weinig had verzameld, ontbrak niets. Ieder had zveel verzameld als hij eten kon.
Exodus 16:19 En Mozes zei tegen hen: Niemand mag ervan overlaten tot de volgende morgen.
Exodus 16:20 Maar zij luisterden niet naar Mozes en sommige mannen lieten ervan over tot de volgende morgen. Toen zat het vol wormen en stonk het. Daarom was Mozes erg kwaad op hen.
Exodus 16:21 Zo verzamelden zij het elke morgen, ieder naar wat hij eten kon, want zodra de zon heet werd, smolt het weg.
Exodus 16:22 Op de zesde dag gebeurde het dat zij een dubbele hoeveelheid brood verzamelden, twee go­mers voor één persoon. Al de leiders van de gemeenschap kwamen dat aan Mozes vertellen.
Exodus 16:23 Hij zei toen tegen hen: Dat is het wat de HEERE gesproken heeft. Morgen is het de rustdag, de heilige sabbat voor de HEERE! Wat u bakken wilt, bak het, en kook wat u koken wilt, en laat alles wat er overblijft voor uzelf liggen om het tot de volgende morgen te bewa­ren.
Exodus 16:24 Zij lieten het staan tot de volgende morgen, zoals Mozes geboden had, en nu stonk het niet en waren er geen maden in.
Exodus 16:25 Toen zei Mozes: Eet dit vandaag, want vandaag is het de sabbat voor de HEERE. U zult het vandaag buiten niet vinden.
Exodus 16:26 Zes dagen moet u het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat. Dan zal het er niet zijn.
Exodus 16:27 Het ge­beurde echter op de zevende dag dat sommigen van het volk eropuit gingen om brood te ver­zamelen, maar zij vonden niets.
Exodus 16:28 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Hoelang weigert u nog Mijn geboden en Mijn wetten in acht te nemen?
Exodus 16:29 Zie, omdat de HEERE u de sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u op de zesde dag brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven! Niemand mag er op de zevende dag vanuit zijn verblijfplaats opuit gaan!
Exodus 16:30 Zo rustte het volk op de zevende dag.
Exodus 16:31 Het huis van Israël gaf het de naam manna. Het was wit als korianderzaad, en de smaak ervan was als van een honingkoek.
Exodus 16:32 Verder zei Mozes: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Vul een gomer ervan om het te bewa­ren, al hun generaties door, zodat zij het brood zien dat Ik u in deze woestijn te eten heb geg­even, toen Ik u uit het land Egypte leidde.
Exodus 16:33 Ook zei Mozes tegen Aäron: Neem een kruik en doe daar een volle gomer manna in, en zet die voor het aangezicht van de HEERE om het te bewaren, al hun generaties door.
Exodus 16:34 Zoals de HEERE Mozes geboden had, zette Aäron het vr de getuigenis om te bewaren.
Exodus 16:35 De Israëlieten aten veertig jaar lang het manna, totdat zij in bewoond gebied kwamen. Zij aten manna, totdat zij aan de grens van het land Ka­naän kwamen.
Exodus 16:36 Een gomer is een tiende van een efa.

Exodus 17

Exodus 17:1 Daarna brak heel de gemeenschap van de Israëlieten uit de woestijn Sin op en trok van rustplaats tot rustplaats, op bevel van de HEERE, en zij sloegen hun kamp op in Rafidim. Daar was echter geen water voor het volk om te drinken.
Exodus 17:2 En het volk kreeg onenigheid met Mozes en zei: Geeft u ons water, zodat wij kunnen drinken! Mozes zei tegen hen: Waar­om hebt u onenigheid met mij? Waarom stelt u de HEERE op de proef?
Exodus 17:3 Het volk smachtte daar naar water en het volk morde tegen Mozes en het zei: Waarom hebt u ons toch uit Egypte laten vertrekken? Om mij, mijn kinderen en mijn vee van dorst te laten omkomen?
Exodus 17:4 Toen riep Mozes tot de HEERE: Wat moet ik met dit volk doen? Het scheelt niet veel of zij zullen mij stenigen.
Exodus 17:5 De HEERE zei tegen Mozes: Trek vr het volk uit, en neem enke­len van de oudsten van Israël met u mee. Neem uw staf, waarmee u de Nijl sloeg, in uw hand en ga op weg.
Exodus 17:6 Zie, Ik zal daar vr u op de rots bij de Horeb staan. Dan moet u op de rots slaan, en er zal water uitkomen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed dit voor de ogen van de oudsten van Israël.
Exodus 17:7 Hij gaf die plaats de naam Massa en Meriba, vanwege de one­nigheid van de Israëlieten en omdat zij de HEERE op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de HEERE nu in ons midden of niet?
Exodus 17:8 Toen kwam Amalek en bond de strijd aan met Is­raël in Rafidim.
Exodus 17:9 Mozes zei tegen Jozua: Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek. Morgen zal ik op de top van de heuvel staan met de staf van God in mijn hand.
Exodus 17:10 Jozua deed zoals Mozes tegen hem gezegd had door de strijd aan te binden met Amalek. Mozes, Aäron en Hur klommen echter op de top van de heuvel.
Exodus 17:11 En het ge­beurde, als Mozes zijn hand ophief, dat Israël de overhand had, maar als hij zijn hand neer­liet, dat Amalek de overhand had.
Exodus 17:12 De handen van Mozes werden echter zwaar; daarom namen zij een steen en legden die onder hem, zodat hij erop kon gaan zitten. Aäron en Hur ondersteunden zijn handen, de een aan de ene en de ander aan de andere kant. Zo bleven zijn handen onbeweeglijk, totdat de zon onderging.
Exodus 17:13 Zo overwon Jozua Amalek en zijn volk met de scherpte van het zwaard.
Exodus 17:14 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Schrijf dit ter ge­dachtenis in een boek en prent het Jozua in dat Ik de herinnering aan Amalek van onder de hemel geheel zal uitwissen.
Exodus 17:15 En Mozes bouwde een altaar en gaf het de naam: De HEERE is mijn Banier!
Exodus 17:16 Hij zei: Voorzeker, de hand op de troon van de HEERE! De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!

Exodus 18

Exodus 18:1 Toen Jethro, de priester van Midian, de schoonvader van Mozes, alles hoorde wat God voor Mozes en Zijn volk Israël gedaan had, namelijk dat de HEERE Israël uit Egypte geleid had,
Exodus 18:2 nam Jethro, de schoonvader van Mozes, Zippora, de vrouw van Mozes (nadat deze haar teruggestuurd had),
Exodus 18:3 met haar twee zonen, van wie de naam van de één Gersom was, want, had hij gezegd, ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land.
Exodus 18:4 En de naam van de ander was Eliëzer, want, had hij gezegd, de God van mijn vader is mij tot hulp geweest en heeft mij gered van het zwaard van de farao.
Exodus 18:5 Toen Jethro, de schoonvader van Mozes, met diens zonen en diens vrouw bij Mozes in de woestijn kwam, bij de berg van God, waar Mozes zijn kamp had opgeslagen,
Exodus 18:6 liet hij tegen Mozes zeggen: Ik, je schoonvader Jethro, kom naar je toe met je vrouw en met haar beide zonen die bij haar zijn.
Exodus 18:7 Toen ging Mozes naar buiten, zijn schoonvader tegemoet. Hij boog zich en kuste hem. En zij vroegen naar el­kaars welstand en gingen de tent binnen.
Exodus 18:8 Mozes vertelde zijn schoonvader alles wat de HEERE ter wille van Israël met de farao en de Egyptenaren gedaan had, al de moeite die hun onderweg getroffen had, en hoe de HEERE hen gered had.
Exodus 18:9 Jethro verheugde zich over al het goede dat de HEERE aan Israël gedaan had, dat Hij het gered had uit de hand van de Egyptenaren.
Exodus 18:10 En Jethro zei: Geloofd zij de HEERE, Die je gered heeft uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van de farao, Die dit volk van onder de hand van de Egyptena­ren gered heeft!
Exodus 18:11 Nu weet ik dat de HEERE groter is dan alle goden, want in de zaak waarin zij overmoedig handelden, stond Hij boven hen.
Exodus 18:12 Toen nam Jethro, de schoon­vader van Mozes, voor God een brandoffer en slachtoffers, en Aäron en al de oudsten van Is­raël kwamen erbij om voor het aangezicht van God de maaltijd te gebruiken met de schoon­vader van Mozes.
Exodus 18:13 Het gebeurde dan de volgende dag dat Mozes zitting hield om recht te spreken over het volk. Het volk stond voor Mozes, van de morgen tot de avond.
Exodus 18:14 Toen de schoonvader van Mozes zag wat hij allemaal voor het volk deed, zei hij: Wat betekent dit wat je voor het volk doet? Waarom houd je alléén zitting, terwijl heel het volk van de morgen tot de avond tegenover je staat?
Exodus 18:15 Toen zei Mozes tegen zijn schoonvader: Omdat het volk naar mij toe komt om God te raadplegen.
Exodus 18:16 Wanneer zij een zaak hebben, komt men daar­mee naar mij en oordeel ik tussen de een en de ander. Ik maak hun de verordeningen van God en Zijn wetten bekend.
Exodus 18:17 Maar de schoonvader van Mozes zei tegen hem: Wat je doet, is niet goed.
Exodus 18:18 Je zult er zeker aan bezwijken, zowel jij als dit volk dat bij je is, want dit is te zwaar voor je. Je kunt dit niet alleen doen.
Exodus 18:19 Luister nu naar mijn stem. Ik zal je raad geven en God zal met je zijn. Jíj moet het volk bij God vertegenwoordigen en jíj moet de zaken voor God brengen.
Exodus 18:20 Je moet hun de verordeningen en de wetten voorhouden en hun de weg bekendmaken waarop zij moeten gaan en het werk dat zij moeten doen.
Exodus 18:21 Jij echter, jij moet daarnaast onder heel het volk omkijken naar bekwame mannen, godvrezende, betrouwbare mannen, die een afkeer hebben van winstbejag. Je moet leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig en leiders over tien over hen aanstellen.
Exodus 18:22 Zij moeten altijd over dit volk oordelen. Maar laat het zo zijn dat zij elke grote zaak bij jou bren­gen, en zelf over elke kleine zaak oordelen. Maak het zo voor jezelf lichter en laat hen die last samen met je dragen.
Exodus 18:23 Als je dit doet en God het je gebiedt, dan zul je staande kunnen blijven en zal dit hele volk ook in vrede naar zijn woonplaats gaan.
Exodus 18:24 Mozes luisterde naar de stem van zijn schoonvader en deed alles wat hij gezegd had.
Exodus 18:25 Mozes koos daar­om uit heel Israël bekwame mannen en stelde hen aan als hoofd over het volk: leiders over duizend, leiders over honderd, leiders over vijftig en leiders over tien.
Exodus 18:26 Zij oordeelden al­tijd over het volk. De moeilijke zaken brachten zij bij Mozes, maar over elke kleine zaak oor­deelden zij zelf.
Exodus 18:27 Toen liet Mozes zijn schoonvader gaan, en deze ging terug naar zijn land.

Exodus 19

Exodus 19:1 In de derde maand, op dezelfde dag dat de Israëlieten uit het land Egypte waren ver­trokken, kwamen zij in de woestijn Sinaï.
Exodus 19:2 Zij braken op vanuit Rafidim, kwamen in de woestijn Sinaï en sloegen hun kamp op in de woestijn. Israël sloeg daar zijn kamp op tegen­over de berg.
Exodus 19:3 Toen klom Mozes omhoog, naar God. De HEERE riep tot hem vanaf de berg: Zo moet u tegen het huis van Jakob zeggen en de Israëlieten verkondigen:
Exodus 19:4 U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht heb.
Exodus 19:5 Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn ver­bond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij.
Exodus 19:6 U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die u tot de Israëlieten moet spreken.
Exodus 19:7 Mozes kwam terug en riep de oudsten van het volk, en hield hun al deze woorden voor, die de HEERE hem geboden had.
Exodus 19:8 Toen antwoordde heel het volk gezamenlijk en zei: Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden van het volk weer over aan de HEERE.
Exodus 19:9 En de HEERE zei tegen Mozes: Zie, Ik kom naar u toe in een dichte wolk, opdat het volk het kan horen wanneer Ik tot u spreek en opdat zij ook voor eeuwig in u geloven. En Mozes maakte de woorden van het volk aan de HEERE bekend.
Exodus 19:10 En de HEERE zei tegen Mozes: Ga naar het volk toe, en heilig hen vandaag en morgen, en laten zij hun kleren wassen
Exodus 19:11 en over drie dagen gereed zijn. Op de derde dag zal de HEERE namelijk voor de ogen van heel het volk neerdalen op de berg Sinaï.
Exodus 19:12 U moet voor het volk een grens stellen rondom de berg door te zeggen: Wees op uw hoede dat u de berg niet beklimt of ook maar de voet ervan aanraakt. Ieder die de berg aanraakt, zal zeker gedood worden.
Exodus 19:13 Geen hand mag hem aanraken, want hij zal zeker gestenigd of met pijlen doorschoten worden. Of het nu een dier of een mens is, hij mag niet blijven leven. Pas als de ramshoorn een langgerekte toon laat horen, mogen zíj de berg beklimmen.
Exodus 19:14 Toen daalde Mozes van de berg af naar het volk, en hij liet het volk zich heiligen, en zij wasten hun kleren.
Exodus 19:15 Hij zei tegen het volk: Wees over drie dagen gereed en nader niet tot een vrouw.
Exodus 19:16 En het gebeurde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er op de berg donderslagen, bliksemflitsen en een zware wolk waren, en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in het kamp was, beefde.
Exodus 19:17 Mozes leidde het volk uit het kamp, God tegemoet. Zij stonden onder aan de berg.
Exodus 19:18 De berg Sinaï was geheel in rook gehuld, omdat de HEERE er in vuur neerdaalde. De rook ervan steeg omhoog als de rook van een oven, en heel de berg beefde hevig.
Exodus 19:19 Het bazuingeschal werd gaandeweg zeer sterk. Mozes sprak en God antwoordde hem met een stem.
Exodus 19:20 Toen daalde de HEERE neer op de berg Sinaï, op de top van de berg. De HEERE riep Mozes naar de top van de berg en Mozes klom naar boven.
Exodus 19:21 De HEERE zei tegen Mozes: Ga naar beneden, waarschuw het volk! Anders zullen zij doordringen tot de HEERE om Hem te zien en zullen velen van hen vallen.
Exodus 19:22 Ook de priesters, die tot de HEERE naderen, moeten zich heiligen; anders zal de toorn van de HEERE over hen losbarsten.
Exodus 19:23 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Het volk kan de berg Sinaï niet beklimmen, want U hebt ons Zelf gewaar­schuwd door te zeggen: Grens de berg af en heilig hem.
Exodus 19:24 De HEERE zei tegen hem: Ga, daal af, en daarna moet u naar boven klimmen, u met Aäron bij u, maar laat de priesters en het volk niet doordringen om naar de HEERE op te klimmen, anders zal Zijn toorn over hen losbarsten.
Exodus 19:25 Toen daalde Mozes af naar het volk en hij zei dit tegen hen.

Exodus 20

Exodus 20:1 Toen sprak God al deze woorden:
Exodus 20:2 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft.
Exodus 20:3 U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Exodus 20:4 U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.
Exodus 20:5 U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten,
Exodus 20:6 maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij lief­hebben en Mijn geboden in acht nemen.
Exodus 20:7 U zult de Naam van de HEERE, uw God, niet ij­del gebruiken, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.
Exodus 20:8 Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt.
Exodus 20:9 Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen,
Exodus 20:10 maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw slaaf, noch uw slavin, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is.
Exodus 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die.
Exodus 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEERE, uw God, u geeft.
Exodus 20:13 U zult niet doodslaan.
Exodus 20:14 U zult niet echtbreken .
Exodus 20:15 U zult niet stelen.
Exodus 20:16 U zult geen vals ge­tuigenis spreken tegen uw naaste.
Exodus 20:17 U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn slaaf, noch zijn slavin, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.
Exodus 20:18 En heel het volk was getuige van de dondersla­gen, de bliksems, het bazuingeschal en de rokende berg. Toen het volk dit zag, sidderden zij en bleven op een afstand staan.
Exodus 20:19 Zij zeiden tegen Mozes: Spreekt met ons, dan zullen wij luisteren, maar laat God niet met ons spreken, anders sterven wij.
Exodus 20:20 Mozes zei tegen het volk: Wees niet bevreesd, want God is gekomen om u op de proef te stellen en opdat de vreze voor Hem u voor ogen staat, opdat u niet zondigt.
Exodus 20:21 Het volk bleef op een afstand staan, maar Mozes naderde tot de donkere wolk, waar God was.
Exodus 20:22 Toen zei de HEERE te­gen Mozes: Zo moet u tegen de Israëlieten zeggen: U hebt zelf gezien dat Ik met u vanuit de hemel gesproken heb.
Exodus 20:23 U mag naast Mij geen goden van zilver maken, en goden van goud mag u ook niet voor uzelf maken.
Exodus 20:24 U moet voor Mij een altaar van aarde maken en daarop uw brandoffers en uw dankoffers, uw kleinvee en uw runderen offeren. Op elke plaats waar Ik Mijn Naam zal laten gedenken, zal Ik naar u toe komen en u zegenen.
Exodus 20:25 Maar als u voor Mij een stenen altaar maakt, mag u dit niet bouwen van gehouwen stenen, want als u ze met uw houweel bewerkt, ontheiligt u ze.
Exodus 20:26 En u mag niet langs trappen naar Mijn al­taar klimmen, opdat uw naaktheid daarop niet zichtbaar wordt.

Exodus 21

Exodus 21:1 Dit zijn de bepalingen die u hun moet voorhouden.
Exodus 21:2 Wanneer u een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij zes jaar dienen, maar in het zevende mag hij zonder te betalen als vrij man vertrekken.
Exodus 21:3 Als hij alleen gekomen is, moet hij alleen vertrekken, en als hij ge­trouwd is, mag zijn vrouw met hem vertrekken.
Exodus 21:4 Als zijn meester hem een vrouw gegeven heeft en zij zonen of dochters bij hem gebaard heeft, dan zal de vrouw met haar kinderen aan haar meester blijven toebehoren en moet hijzelf alleen vertrekken.
Exodus 21:5 Maar als de slaaf na­drukkelijk zegt: Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man vertrekken,
Exodus 21:6 dan moet zijn meester hem bij de rechters brengen. Hij moet hem bij de deur of de deurpost brengen. Zijn meester moet dan met een priem zijn oor doorboren. Zo zal hij hem voor eeuwig dienen.
Exodus 21:7 Wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, dan mag zij niet vertrekken zoals de slaven vertrekken.
Exodus 21:8 Als zij slecht bevalt in de ogen van haar meester, die haar voor zichzelf bestemd had, moet hij haar laten vrijkopen. Hij heeft niet het recht haar aan een vreemd volk te verkopen, omdat hij haar ontrouw geworden is.
Exodus 21:9 Maar als hij haar voor zijn zoon bestemt, moet hij haar behandelen volgens de bepaling voor de dochters.
Exodus 21:10 Als hij voor zichzelf nog een andere vrouw neemt, mag hij haar niet tekort­doen wat betreft voedsel, kleding en huwelijksgemeenschap.
Exodus 21:11 Als hij deze drie dingen niet voor haar doet, mag zij vertrekken, voor niets, zonder losgeld.
Exodus 21:12 Wie iemand zslaat dat hij sterft, moet zeker gedood worden.
Exodus 21:13 Maar voor het geval dat hij het er niet op toe­legde, maar God het zijn hand liet overkomen, zal Ik voor een plaats voor u zorgen waar hij naartoe kan vluchten.
Exodus 21:14 Maar wanneer iemand moedwillig tegen zijn naaste optreedt en hem met list doodt, moet u hem bij Mijn altaar vandaan halen, zodat hij zal sterven.
Exodus 21:15 Wie zijn vader of zijn moeder slaat, moet zeker gedood worden.
Exodus 21:16 Wie een mens ontvoert, of hij hem nu verkocht heeft, of dat hij hem nog in zijn bezit heeft, moet zeker gedood wor­den.
Exodus 21:17 En wie zijn vader of zijn moeder vervloekt, moet zeker gedood worden.
Exodus 21:18 Wan­neer mannen onenigheid krijgen en de een slaat de ander met een steen of met zijn vuist, zo­dat hij weliswaar niet sterft, maar wel het bed moet houden –
Exodus 21:19 als hij weer opstaat en buiten wandelt met zijn staf, gaat hij die hem sloeg, vrijuit. Alleen moet hij diens gedwongen rusttijd vergoeden en hem geheel laten genezen.
Exodus 21:20 Wanneer iemand zijn slaaf of slavin met de stok zslaat dat deze onder zijn hand sterft, moet hij zeker gewroken worden.
Exodus 21:21 Als de slaaf echter nog een of twee dagen op de been blijft, wordt hij niet gewroken, want het is zijn eigen geld.
Exodus 21:22 Wanneer mannen vechten en daarbij een zwangere vrouw ztreffen dat haar kind geboren wordt, maar er geen dodelijk letsel is, dan moet de schuldige zeker een boete betalen, zo groot als de echtgenoot van de vrouw hem oplegt. Hij moet die betalen via de rechters.
Exodus 21:23 Maar als er wel dodelijk letsel is, moet u geven leven voor leven,
Exodus 21:24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet,
Exodus 21:25 brandwond voor brandwond, wond voor wond, striem voor striem.
Exodus 21:26 Wanneer iemand een oog van zijn slaaf of een oog van zijn slavin zraakt dat het verloren gaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn oog.
Exodus 21:27 En als hij een tand van zijn slaaf of een tand van zijn slavin uitslaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn tand.
Exodus 21:28 En wanneer een rund een man of een vrouw zstoot dat deze sterft, moet het rund zeker gestenigd worden en mag zijn vlees niet worden gegeten. De eigenaar van het rund gaat echter vrijuit.
Exodus 21:29 Maar als het rund al eerd­er stotig was en zijn eigenaar daarvoor gewaarschuwd was, maar hij het toch niet bewaakte, en als het dan een man of een vrouw doodt, moet dat rund gestenigd worden, maar ook zijn eigenaar moet ter dood gebracht worden.
Exodus 21:30 Als hem een afkoopsom wordt opgelegd, moet hij als losprijs voor zijn leven alles geven wat hem wordt opgelegd.
Exodus 21:31 Stoot het dier een zoon of stoot het een dochter, dan moet tegen het dier volgens deze bepaling gehandeld worden.
Exodus 21:32 Als het rund een slaaf of slavin stoot, moet de eigenaar aan zijn meester dertig sikkel zilver geven, en het rund moet gestenigd worden.
Exodus 21:33 Wanneer iemand een put open­laat of wanneer iemand een put graaft en die niet afdekt, en een rund of ezel valt daarin,
Exodus 21:34 dan moet de eigenaar van de put daarvoor vergoeding geven. Hij moet aan de eigenaar van het dier geld teruggeven, maar het dode dier zal voor hem zijn.
Exodus 21:35 Wanneer iemands rund het rund van zijn naaste zhard treft dat het sterft, moet men het levende rund ver­kopen en de opbrengst daarvan samen delen, en het dode dier moet men ook samen delen.
Exodus 21:36 Maar als het bekend was dat het rund al eerder stotig was, en zijn eigenaar het niet be­waakte, moet hij het dier volledig vergoeden, een rund voor een rund. Het dode dier zal echter voor hem zijn.

Exodus 22

Exodus 22:1 Wanneer iemand een rund of een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, moet hij vijf runderen als vergoeding geven voor het rund, en vier stuks kleinvee voor het stuk klein­vee.
Exodus 22:2 Als een dief bij het inbreken betrapt wordt en zgeslagen wordt dat hij sterft, rust er geen bloedschuld op degene die hem sloeg.
Exodus 22:3 Maar als de zon over hem opgegaan is, rust er wel bloedschuld op hem. De dief moet alles volledig vergoeden. Heeft hij niets, dan moet hij vanwege zijn diefstal verkocht worden.
Exodus 22:4 Als inderdaad het gestolene levend in zijn bezit aangetroffen wordt, moet hij het van rund tot ezel, tot kleinvee toe dubbel vergoe­den.
Exodus 22:5 Wanneer iemand een veld of wijngaard laat afgrazen door zijn vee daarin los te lat­en en dit het veld van een ander afgraast, moet hij het beste deel van zijn eigen veld of het beste deel van zijn wijngaard als vergoeding geven.
Exodus 22:6 Wanneer een vuur om zich heen grijpt en op de doornstruiken overslaat, zodat een korenhoop, het staande koren of het hele veld verbrand wordt, moet hij die het vuur heeft aangestoken, een volledige vergoeding ge­ven.
Exodus 22:7 Wanneer iemand aan zijn naaste geld of goed in bewaring geeft, en het wordt uit het huis van die man gestolen, moet de dief, als hij gepakt wordt, het dubbel vergoeden.
Exodus 22:8 Als de dief niet gevonden wordt, moet de eigenaar van dat huis naar de rechters gebracht worden om na te gaan of hij zijn hand niet heeft uitgestoken naar de bezittingen van zijn naaste.
Exodus 22:9 Bij elk geval van verduistering, bij een rund, bij een ezel, bij een schaap, bij een kledingstuk, of bij welk verloren voorwerp dan ook waarvan iemand zegt dat het van hem is, moet hun beider zaak voor de rechters komen. Wie de rechters schuldig verklaren, moet het aan zijn naaste dubbel vergoeden.
Exodus 22:10 Wanneer iemand aan zijn naaste een ezel of een rund, een schaap of welk dier dan ook in bewaring geeft, en het sterft of het raakt gewond of wordt geroofd, zonder dat iemand het zag,
Exodus 22:11 dan moet de eed bij de HEERE tussen hen beiden beslissen, of hij zijn hand niet heeft uitgestoken naar de bezittingen van zijn naaste. De eigenaar daarvan is daaraan onderworpen en de ander hoeft het niet te vergoeden.
Exodus 22:12 Maar als het zonder twijfel van hem gestolen is, moet de ander het aan de eigenaar ervan ver­goeden.
Exodus 22:13 Als het vaststaat dat het verscheurd is, moet hij het meebrengen als bewijs. Het verscheurde dier hoeft hij niet te vergoeden.
Exodus 22:14 Wanneer iemand van zijn naaste wat te leen vraagt en het raakt beschadigd of het sterft terwijl de eigenaar ervan er niet bij is, moet hij het volledig vergoeden.
Exodus 22:15 Als de eigenaar ervan erbij geweest is, hoeft hij het niet te vergoeden. Als het gehuurd is, is de schade bij de huur ervan inbegrepen.
Exodus 22:16 Wanneer ie­mand een maagd verleidt die niet in ondertrouw is, en hij met haar slaapt, moet hij haar voor zichzelf tot vrouw nemen door volledige betaling van de bruidsschat.
Exodus 22:17 Maar als haar vader beslist weigert haar aan hem te geven, moet hij een geldsom afwegen die overeenkomt met de bruidsschat voor een maagd.
Exodus 22:18 Een tovenares mag u niet in leven laten.
Exodus 22:19 Ieder die met een dier gemeenschap heeft, moet zeker gedood worden.
Exodus 22:20 Wie aan de god­en offert, en niet aan de HEERE alleen, die moet met de ban geslagen worden.
Exodus 22:21 U mag een vreemdeling niet uitbuiten en hem niet onderdrukken, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte.
Exodus 22:22 U mag geen enkele weduwe of wees onderdrukken.
Exodus 22:23 Als u hen maar enigszins onderdrukt en zij maar enigszins tot Mij om hulp roepen, zal Ik hun roep zeker verhoren.
Exodus 22:24 Mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden en uw vrouwen zullen weduwen en uw kinderen wezen worden.
Exodus 22:25 Als u iemand van Mijn volk, een van de armen onder u, geld leent, dan mag u zich niet als een schuldeiser tegenover hem gedragen. U mag hem geen rente opleggen.
Exodus 22:26 Als u het kleed van uw naaste in on­derpand neemt, moet u dat aan hem teruggeven voordat de zon ondergaat.
Exodus 22:27 Dat is im­mers zijn enige bedekking. Het is de kleding over zijn huid. Waarin zou hij anders moeten slapen? Wanneer hij tot Mij om hulp roept, zal het gebeuren dat Ik het zal horen, want Ik ben genadig!
Exodus 22:28 U mag de rechters niet vervloeken, en de leiders van uw volk mag u niet ver­wensen.
Exodus 22:29 U mag van uw volheid en van uw overvloed niet achterhouden. De eerstgebor­ene van uw zonen moet u Mij geven.
Exodus 22:30 U moet hetzelfde doen met uw runderen en uw kleinvee; zeven dagen mogen ze bij hun moeder blijven, op de achtste dag moet u ze Mij ge­ven.
Exodus 22:31 U moet voor Mij geheiligde mensen zijn. Daarom mag u geen vlees eten van een di­er dat op het veld verscheurd is. U moet dit voor de honden werpen.

Exodus 23

Exodus 23:1 U mag geen vals gerucht verspreiden, en u mag een schuldige niet uw hand reiken door een misdadige getuige te zijn.
Exodus 23:2 U mag de meerderheid niet volgen in het kwaad, en u mag in een rechtszaak niet zo antwoorden dat u zich schikt naar de meerderheid om zo het recht te buigen.
Exodus 23:3 U mag een arme bij zijn rechtszaak niet voortrekken.
Exodus 23:4 Wanneer u een rund van uw vijand of zijn verdwaalde ezel aantreft, moet u het dier beslist bij hem terugbren­gen.
Exodus 23:5 Wanneer u de ezel van iemand die u haat, onder zijn last ziet liggen, moet u zich er­van weerhouden om het aan hem over te laten. U moet de ezel beslist samen met hem over­eind helpen.
Exodus 23:6 U mag het recht van de arme onder u niet buigen bij zijn rechtszaak.
Exodus 23:7 Houd u ver van bedrieglijke zaken. Een onschuldige en een rechtvaardige mag u niet doden, want Ik zal de schuldige niet rechtvaardig verklaren.
Exodus 23:8 U mag geen geschenk aannemen, want het geschenk maakt zienden blind en verdraait de woorden van de rechtvaardigen.
Exodus 23:9 U mag de vreemdeling niet onderdrukken, want u kent zelf de gesteldheid van de vreemdel­ing, omdat u zelf vreemdeling geweest bent in het land Egypte.
Exodus 23:10 U mag zes jaar uw land bezaaien, en de opbrengst ervan verzamelen,
Exodus 23:11 maar in het zevende jaar moet u het met rust laten en het braak laten liggen, zodat de armen onder uw volk kunnen eten; en het over­schot ervan kunnen de dieren van het veld eten. U moet hetzelfde doen met uw wijngaard en met uw olijfbomen.
Exodus 23:12 Zes dagen moet u uw werk doen, maar op de zevende dag moet u rusten, zodat uw rund en uw ezel kunnen rusten, en de zoon van uw slavin en de vreemdeling op adem kunnen komen.
Exodus 23:13 Bij alles wat Ik tegen u gezegd heb, moet u op uw hoede zijn. U mag niet aan de naam van andere goden denken, die mag niet uit uw mond gehoord wor­den!
Exodus 23:14 Driemaal per jaar moet u voor Mij een feest vieren.
Exodus 23:15 Het Feest van de onge­zuurde broden moet u in acht nemen. Zeven dagen lang moet u ongezuurde broden eten, zoals Ik u geboden heb, op de vastgestelde tijd in de maand Abib, want in die maand bent u uit Egypte vertrokken. Maar men mag niet met lege handen voor Mijn aangezicht verschij­nen.
Exodus 23:16 Ook het Feest van de oogst, van de eerste vruchten van uw werk, van wat u op de akker gezaaid hebt. En het Feest van de inzameling, aan het einde van het jaar, wanneer u de vruchten van uw werk van het veld ingezameld hebt.
Exodus 23:17 Drie keer per jaar moet alles wat mannelijk onder u is, voor het aangezicht van de Heere HEERE verschijnen.
Exodus 23:18 U mag het bloed van Mijn offer niet offeren met iets dat gezuurd is, en het vet van Mijn feestoffer mag niet tot de volgende morgen overblijven.
Exodus 23:19 De eerstelingen van de eerste vruchten van uw land moet u in het huis van de HEERE, uw God, brengen. U mag een bokje niet koken in de melk van zijn moeder.
Exodus 23:20 Zie, Ik zend een Engel voor u uit om over u te waken op de weg en u te brengen naar de plaats die Ik gereedgemaakt heb.
Exodus 23:21 Wees op uw hoede voor Zijn aangezicht en luister naar Zijn stem. Verbitter Hem niet, want Hij zal uw overtredingen niet vergeven, omdat Mijn Naam in het binnenste van Hem is.
Exodus 23:22 Maar als u aandachtig naar Zijn stem luistert en alles doet wat Ik spreken zal, zal Ik de vijand van uw vijanden zijn en de tegenstander van hen die u in het nauw brengen.
Exodus 23:23 Mijn Engel zal namelijk vr u uit gaan en u brengen bij de Amorieten en de Hethieten en de Ferezieten en de Kanaänieten en de Hevieten en de Jebusieten, en Ik zal hen uitroeien.
Exodus 23:24 U mag zich voor hun goden niet neerbuigen en ze niet dienen. U mag niet doen overeenkomstig hun werken. Voorzeker, u moet ze volledig omverhalen en hun gewijde stenen helemaal in stukken slaan.
Exodus 23:25 U moet de HEERE, uw God, dienen. Dan zal Hij uw brood en uw water zegenen. Ik zal ziekte uit uw midden doen wijken.
Exodus 23:26 Geen vrouw in uw land zal een miskraam hebben of onvruchtbaar zijn. Ik zal het aantal van uw dagen vol maken.
Exodus 23:27 De schrik voor Mij zal Ik vr u uit zen­den, en al de volken waaronder u komt, zal Ik in verwarring brengen. En Ik zal al uw vijanden voor u op de vlucht doen slaan.
Exodus 23:28 Ik zal ook horzels vr u uit zenden; die zullen de He­vieten, de Kanaänieten en de Hethieten vr u uit verdrijven.
Exodus 23:29 Ik zal hen niet in één jaar vr u uit verdrijven, anders wordt het land een woestenij en worden de wilde dieren van het veld u te talrijk.
Exodus 23:30 Ik zal hen geleidelijk vr u uit verdrijven, totdat u zo in aantal toege­nomen bent dat u het land in erfbezit kunt nemen.
Exodus 23:31 Ik zal uw grenzen vaststellen, van de Schelfzee tot aan de zee van de Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier, want Ik zal de bewoners van het land in uw hand geven, zodat u hen vr u uit kunt verdrijven.
Exodus 23:32 U mag met hen en met hun goden geen verbond sluiten.
Exodus 23:33 Zij mogen niet in uw land blijven wonen, anders zullen zij u doen zondigen tegen Mij. Als u hun goden dient, voorzeker, het zal voor u tot een valstrik worden.

Exodus 24

Exodus 24:1 Daarna zei Hij tegen Mozes: Klim naar boven, naar de HEERE toe, u en Aäron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israël, en buig u op een afstand neer.
Exodus 24:2 Alleen Mozes mag tot de HEERE naderen. Zíj mogen echter niet naderbij komen, en ook het volk mag niet met hem naar boven klimmen.
Exodus 24:3 Mozes kwam terug en vertelde al de woorden van de HEERE en al de bepalingen aan het volk. Toen antwoordde heel het volk eenstemmig en zij zeiden: Al de woorden die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.
Exodus 24:4 Vervolgens schreef Mozes al de woorden van de HEERE op. Hij stond ’s morgens vroeg op en bouwde on­der aan de berg een altaar en richtte twaalf gedenkstenen op voor de twaalf stammen van Is­raël.
Exodus 24:5 En hij stuurde de jonge mannen van de Israëlieten erop uit. Die brachten bran­doffers en brachten dankoffers voor de HEERE, te weten jonge stieren.
Exodus 24:6 Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in de schalen, en de helft van het bloed sprenkelde hij op het altaar.
Exodus 24:7 Hij nam het boek van het verbond en las dit ten aanhoren van het volk voor. En zij zeiden: Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en Hem gehoorzamen.
Exodus 24:8 Toen nam Mozes het bloed, sprenkelde het op het volk en zei: Zie, dit is het bloed van het ver­bond dat de HEERE met u gesloten heeft op grond van al die woorden.
Exodus 24:9 Vervolgens klom­men Mozes en Aäron naar boven, en ook Nadab en Abihu met zeventig van de oudsten van Is­raël.
Exodus 24:10 En zij zagen de God van Israël. Onder Zijn voeten was er iets als plaveisel van saff­ier, zo helder als de hemel zelf.
Exodus 24:11 Hij strekte Zijn hand niet uit naar de aanzienlijken van de Israëlieten. Nadat zij God gezien hadden, aten en dronken zij.
Exodus 24:12 De HEERE zei tegen Mozes: Klim naar boven, naar Mij toe, de berg op, en blijf daar. Dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en de geboden, die Ik opgeschreven heb om hen te onderwijzen.
Exodus 24:13 Toen stond Mozes op, met zijn dienaar Jozua, en Mozes klom naar boven, de berg van God op.
Exodus 24:14 Hij zei tegen de oudsten: Blijf hier op ons wachten, totdat wij bij u terugkomen. En zie, Aäron en Hur blijven bij u. Wie bepaalde zaken heeft, moet naar hen toe gaan.
Exodus 24:15 Toen Mozes de berg opklom, bedekte de wolk de berg.
Exodus 24:16 De heerlijkheid van de HEERE bleef op de berg Sinaï rusten, en de wolk bedekte hem zes dagen lang. Op de zevende dag riep Hij Mozes, vanuit het midden van de wolk.
Exodus 24:17 De aanblik van de heerlijkheid van de HEERE op de top van de berg was in de ogen van de Israëlieten als een verterend vuur.
Exodus 24:18 Mozes ging de wolk binnen en klom de berg verder op. En Mozes was veertig dagen en veertig nacht­en op de berg.

Exodus 25

Exodus 25:1 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 25:2 Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij voor Mij een hefoffer nemen. U moet van iedereen wiens hart hem gewillig maakt, een hefoffer voor Mij nemen.
Exodus 25:3 Dit is het hefoffer dat u van hen moet nemen: goud, zilver en koper,
Exodus 25:4 blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, fijn linnen en geitenhaar,
Exodus 25:5 roodge­verfde ramshuiden, zeekoeienhuiden en acaciahout,
Exodus 25:6 olie voor de lamp, specerijen voor de zalfolie en specerijen voor het geurige reukwerk,
Exodus 25:7 onyxstenen en andere edelstenen als opvulling voor de efod en de borsttas.
Exodus 25:8 En zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zo­dat Ik in hun midden kan wonen.
Exodus 25:9 Volgens alles wat Ik u zal tonen, een ontwerp van de tabernakel en een ontwerp van al zijn voorwerpen, zmoet u het maken.
Exodus 25:10 Ook moeten zij een ark van acaciahout maken; zijn lengte moet tweeënhalve el zijn, zijn breedte ander­halve el en zijn hoogte anderhalve el.
Exodus 25:11 U moet hem met zuiver goud overtrekken; vanbin­nen en vanbuiten moet u hem overtrekken en er aan de bovenkant een gouden rand omheen maken.
Exodus 25:12 Dan moet u er vier gouden ringen voor gieten en die aan zijn vier voetstukken bevestigen, namelijk twee ringen aan de ene kant ervan en twee ringen aan de andere kant er­van.
Exodus 25:13 Vervolgens moet u draagbomen van acaciahout maken en die overtrekken met goud.
Exodus 25:14 Dan moet u de draagbomen door de ringen steken aan weerskanten van de ark, om de ark daarmee te dragen.
Exodus 25:15 De draagbomen moeten in de ringen van de ark blijven, ze mogen er niet uitgetrokken worden.
Exodus 25:16 Vervolgens moet u in de ark de getuigenis leg­gen, die Ik u geven zal.
Exodus 25:17 Dan moet u een verzoendeksel van zuiver goud maken, zijn lengte tweeënhalve el en zijn breedte anderhalve el.
Exodus 25:18 Vervolgens moet u twee cherubs van goud maken, als gedreven werk moet u ze maken, aan de beide uiteinden van het ver­zoendeksel.
Exodus 25:19 Maak één cherub aan het uiteinde aan de ene kant, en één cherub aan het uiteinde aan de andere kant; als één geheel met het verzoendeksel moet u de cherubs maken, aan de beide uiteinden ervan.
Exodus 25:20 De cherubs moeten hun beide vleugels naar boven uitge­spreid houden, terwijl ze met hun vleugels het verzoendeksel bedekken en hun gezichten naar elkaar toe gericht zijn; de gezichten van de cherubs moeten naar het verzoendeksel gericht zijn.
Exodus 25:21 Vervolgens moet u het verzoendeksel op de ark leggen, en in de ark moet u de ge­tuigenis leggen, die Ik u geven zal.
Exodus 25:22 Dan zal Ik u daar ontmoeten en van boven het ver­zoendeksel, van tussen de twee cherubs, die zich op de ark van de getuigenis zullen bevinden, zal Ik met u spreken over alles wat Ik u voor de Israëlieten gebieden zal.
Exodus 25:23 U moet ook een tafel van acaciahout maken. Zijn lengte moet twee el zijn, zijn breedte één el en zijn hoogte anderhalve el.
Exodus 25:24 Dan moet u hem met zuiver goud overtrekken en er een gouden rand omheen maken.
Exodus 25:25 Ook moet u er een sierlijst van een hand breed omheen maken en moet u een gouden rand rondom die sierlijst maken.
Exodus 25:26 Dan moet u er vier gouden ringen voor maken en de ringen bevestigen aan de vier hoeken van zijn vier poten.
Exodus 25:27 De ringen moeten dicht onder de sierlijst zitten, als houders voor de draagbomen, om de tafel te kunnen dragen.
Exodus 25:28 En u moet de draagbomen van acaciahout maken en ze met goud overtrekken; de tafel moet daarmee gedragen worden.
Exodus 25:29 Vervolgens moet u de bijbehorende schotels, schalen, kannen en kommen maken, waarmee plengoffers gebracht worden; van zuiver goud moet u ze maken.
Exodus 25:30 Dan moet u het toonbrood op de tafel leggen; het moet er voortdur­end voor Mijn aangezicht zijn.
Exodus 25:31 U moet ook een kandelaar van zuiver goud maken. Als gedreven werk moet de kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn armen; zijn bloem­kelken, zijn knoppen en zijn bloesems moeten er één geheel mee vormen.
Exodus 25:32 En zes armen moeten uit de zijkanten ervan uitsteken: drie armen van de kandelaar uit zijn ene kant, en drie armen van de kandelaar uit zijn andere kant.
Exodus 25:33 Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem, en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de andere arm, met knop en bloesem. Zo moeten de zes armen worden die uit de kandelaar steken.
Exodus 25:34 En op de kandelaar zelf moeten vier bloemkelken komen in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en zijn bloesems.
Exodus 25:35 Er moet een knop komen onder het eerste paar armen dat eruit steekt, een knop onder het tweede paar armen dat eruit steekt, en een knop onder het derde paar armen dat eruit steekt. Zo moet het wor­den bij de zes armen die uit de kandelaar steken.
Exodus 25:36 Zijn knoppen en zijn armen moeten met de kandelaar één geheel vormen; het geheel moet één stuk gedreven werk van zuiver goud zijn.
Exodus 25:37 Vervolgens moet u de bijbehorende zeven lampen maken. Men moet die lampen aansteken en licht doen verspreiden in de richting van de voorzijde van de kandelaar.
Exodus 25:38 Zowel de bijbehorende snuiters als de bijbehorende vuurschalen moeten van zuiver goud zijn.
Exodus 25:39 Van één talent zuiver goud moet men hem maken, met al die genoemde voorwerpen.
Exodus 25:40 Zie dan erop toe dat u het maakt naar zijn ontwerp, dat u op de berg ge­toond is.

Exodus 26

Exodus 26:1 De tabernakel moet u vervolgens maken van tien tentkleden, van dubbeldraads fijn lin­nen en blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol. U moet ze maken met cherubs erop, werk van een kunstenaar.
Exodus 26:2 De lengte van één tentkleed moet achtentwintig el zijn en de breedte van één tentkleed vier el: al de tentkleden moeten dezelfde afmeting hebben.
Exodus 26:3 Vijf tentkleden moeten aan elkaar vastgemaakt worden, en nog eens vijf tentkleden moeten aan elkaar vastgemaakt worden.
Exodus 26:4 Dan moet u blauwpurperen lussen maken aan de zoom van het ene tentkleed, aan het uiteinde van het ene stel, en zo moet u ze ook maken aan de zoom van het laatste tentkleed, bij het tweede stel.
Exodus 26:5 U moet vijftig lussen maken aan het ene tentkleed en vijftig lussen moet u maken aan het uiteinde van het tentkleed dat bij het tweede stel behoort; de lussen moeten precies tegenover elkaar gezet zijn.
Exodus 26:6 Dan moet u vijftig gouden haken maken en met die haken de tentkleden aan elkaar vastmaken, zo­dat de tabernakel één geheel is.
Exodus 26:7 Ook moet u kleden van geitenhaar maken voor een tent over de tabernakel: elf tentkleden moet u daarvan maken.
Exodus 26:8 De lengte van één tentkleed moet dertig el zijn, en de breedte van het tentkleed vier el: de elf tentkleden moeten eenzelfde afmeting hebben.
Exodus 26:9 En u moet vijf van de tentkleden apart aan elkaar vastmaken en zes van de andere tentkleden eveneens apart. Vervolgens moet u het zesde tentkleed dubbelvou­wen aan de voorkant van de tent.
Exodus 26:10 Dan moet u vijftig lussen maken aan de zoom van het ene tentkleed, het laatste van het stel, en vijftig lussen aan de zoom van het tentkleed bij het andere stel.
Exodus 26:11 Vervolgens moet u vijftig koperen haken maken en u moet de haken in de lussen aanbrengen en de tentdelen zo aan elkaar vastmaken dat ze één geheel vormen.
Exodus 26:12 Het loshangende deel van wat overblijft van de kleden van de tent, namelijk het halve tentkleed dat overblijft, moet aan de achterkant van de tabernakel overhangen.
Exodus 26:13 De el die aan deze en de el die aan de andere kant in de lengte van de kleden van de tent overblijft, moet langs de zijkanten van de tabernakel overhangen, aan deze en aan de andere kant, om die af te dekken.
Exodus 26:14 U moet ook voor de tent een dekkleed van roodgeverfde ramshuiden maken, en daarover een dekkleed van zeekoeienhuiden.
Exodus 26:15 Ook moet u voor de tabernakel de rechtopstaande planken maken van acaciahout.
Exodus 26:16 De lengte van een plank moet tien el zijn, en anderhalve el de breedte van elke plank.
Exodus 26:17 Elke plank moet twee pinnen hebben, zodat ze met elkaar verbonden kunnen worden. Hetzelfde moet u met alle planken van de tabernakel doen.
Exodus 26:18 Dan moet u de planken voor de tabernakel maken, twintig planken voor de zuidzijde.
Exodus 26:19 Dan moet u veertig zilveren voetstukken onder de twintig planken maken; twee voetstukken onder de ene plank voor zijn twee pinnen, en twee voetstukken on­der de andere plank voor zijn twee pinnen.
Exodus 26:20 En voor de andere kant van de tabernakel, aan de noordzijde: twintig planken
Exodus 26:21 met hun veertig zilveren voetstukken; twee voet­stukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.
Exodus 26:22 En voor de westkant van de tabernakel moet u zes planken maken.
Exodus 26:23 U moet ook twee planken tot hoekpunten van de tabernakel maken, aan beide kanten.
Exodus 26:24 Ze moeten vervolgens van on­deren af volkomen gelijk zijn, en samen ook volkomen gelijk aan de bovenkant ervan, bij de eerste ring. Zo moet het voor twee van de planken zijn; ze zullen als de twee hoekpunten dien­en.
Exodus 26:25 Er moeten dus acht planken zijn met hun zilveren voetstukken, samen zestien voet­stukken: twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.
Exodus 26:26 Vervolgens moet u dwarsbalken van acaciahout maken: vijf voor de planken aan de ene kant van de tabernakel,
Exodus 26:27 vijf dwarsbalken voor de planken aan de andere kant van de tabernakel, en vijf dwarsbalken voor de planken aan de achterkant van de tabernakel, aan de westkant.
Exodus 26:28 Dan moet de middelste dwarsbalk in het midden van de planken van het ene einde naar het andere einde lopen.
Exodus 26:29 Vervolgens moet u de planken met goud overtrekk­en en de ringen daarvan – als houders voor de dwarsbalken – van goud maken; ook moet u de dwarsbalken met goud overtrekken.
Exodus 26:30 Dan moet u de tabernakel opbouwen overeen­komstig de bepaling daarvoor, die u op de berg getoond is.
Exodus 26:31 U moet ook een voorhangsel maken, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn lin­nen; men moet het op kunstige wijze maken, met cherubs erop, werk van een kunstenaar.
Exodus 26:32 Dan moet u het hangen aan vier pilaren van acaciahout die met goud overtrokken zijn en van gouden haken voorzien, op vier zilveren voetstukken.
Exodus 26:33 Dan moet u het voorhang­sel onder aan de haken hangen en de ark van de getuigenis daarbinnen achter het voorhang­sel brengen. Het voorhangsel moet voor u scheiding maken tussen het heilige en het heilige der heiligen.
Exodus 26:34 Vervolgens moet u het verzoendeksel op de ark van de getuigenis leggen, in het heilige der heiligen.
Exodus 26:35 Verder moet u de tafel aan de buitenkant van het voorhang­sel zetten, en de kandelaar tegenover de tafel, aan de zuidkant van de tabernakel, en de tafel moet u aan de noordkant plaatsen.
Exodus 26:36 U moet voor de ingang van de tent ook een gordijn maken, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn lin­nen, borduurwerk.
Exodus 26:37 En voor het gordijn moet u vijf pilaren van acaciahout maken, die met goud overtrekken en voorzien van gouden haken; u moet daarvoor vijf koperen voet­stukken gieten.

Exodus 27

Exodus 27:1 U moet ook het altaar van acaciahout maken; de lengte moet vijf el zijn, de breedte vijf el – het altaar moet vierkant worden – en zijn hoogte drie el.
Exodus 27:2 U moet dan zijn horens op de vier hoeken ervan maken; zijn horens moeten er één geheel mee vormen en u moet het met koper overtrekken.
Exodus 27:3 Vervolgens moet u de bijbehorende potten maken om zijn as te ver­wijderen, en de bijbehorende scheppen, sprengbekkens, vorken en vuurschalen; alle bijbehor­ende voorwerpen moet u van koper maken.
Exodus 27:4 U moet er vervolgens een rooster voor maken, een koperen rasterwerk, en op het raster moet u vier koperen ringen maken, op de vier uiteinden ervan.
Exodus 27:5 U moet het dan onder de rand van het altaar plaatsen, van onderen af, zodat het raster tot halverwege het altaar komt.
Exodus 27:6 Verder moet u draagbomen voor het altaar maken, draagbomen van acaciahout, en ze met koper overtrekken.
Exodus 27:7 Zijn draagbo­men moeten zin de ringen gestoken worden dat de draagbomen aan beide zijkanten van het altaar zijn als men het draagt.
Exodus 27:8 U moet het altaar van planken maken, vanbinnen hol. Zoals Hij het u op de berg getoond heeft, zo moet men het maken.
Exodus 27:9 U moet ook de voo­rhof van de tabernakel maken. Aan de zuidzijde, in zuidelijke richting, moeten kleden voor de voorhof van dubbeldraads fijn linnen komen; de lengte van die ene zijde is honderd el.
Exodus 27:10 En de bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken moeten van koper zijn, en de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken van zilver.
Exodus 27:11 Zo moeten ook aan de noordzijde de kleden in de lengte honderd el lang zijn. De bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken moeten van koper zijn, de haken van de pilaren en hun verbindings­stukken van zilver.
Exodus 27:12 In de breedte van de voorhof, aan de westzijde, moeten kleden ko­men van vijftig el, met de tien bijbehorende pilaren en hun tien voetstukken.
Exodus 27:13 Eveneens moet de breedte van de voorhof aan de oostzijde, waar de zon opkomt, vijftig el zijn,
Exodus 27:14 zo­dat er vijftien el kleden aan de ene zijde zijn, met de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken,
Exodus 27:15 en vijftien el kleden aan de andere zijde, met de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken.
Exodus 27:16 Verder moet er voor de poort van de voorhof een gordijn van twintig el komen, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn linnen, borduurwerk; en bovendien vier bijbehorende pilaren en hun vier voetstukken.
Exodus 27:17 Alle pilaren rondom de voorhof moeten verbindingen van zilver krijgen. Hun haken moeten van zilver zijn en hun voetstukken van koper.
Exodus 27:18 De lengte van de voorhof moet honderd el zijn, de breedte vijftig en nog eens vijftig, en de hoogte vijf el, van dubbeldraads fijn linnen; de bijbehorende voetstukken moeten van koper zijn.
Exodus 27:19 Wat betreft alle voor­werpen van de tabernakel die nodig zijn in heel de dienst ervan, met alle bijbehorende pinnen en alle pinnen van de voorhof, ze moeten van koper zijn.
Exodus 27:20 Ú moet de Israëlieten gebie­den dat zij zuivere olie, uit gestoten olijven, voor u meenemen voor het licht, om voortdurend een lamp te laten branden.
Exodus 27:21 In de tent van ontmoeting, aan de buitenkant van het voo­rhangsel dat tegenover de getuigenis is, moeten Aäron en zijn zonen die verzorgen, van de avond tot de ochtend, voor het aangezicht van de HEERE. Dit is voor de Israëlieten een eeu­wige verordening, al hun generaties door.

Exodus 28

Exodus 28:1 Wat u betreft, laat uw broer Aäron en zijn zonen die bij hem zijn, bij u komen uit het midden van de Israëlieten om Mij als priester te dienen: Aäron, Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar, de zonen van Aäron.
Exodus 28:2 Dan moet u voor uw broer Aäron geheiligde kleding maken om hem waardigheid en aanzien te geven.
Exodus 28:3 En moet spreken tot allen die wijs van hart zijn, die Ik met een geest van wijsheid vervuld heb, dat zij de kleding van Aäron moeten maken om hem te heiligen, zodat hij Mij als priester kan dienen.
Exodus 28:4 Dit zijn dan de kledingstukken die zij moeten maken: een borsttas, een efod, een bovenkleed, een onderkleed van bewerkte stof, een tulband en een gordel. Zij moeten namelijk voor uw broer Aäron en voor zijn zonen geheiligde kleding maken om Mij als priester te dienen.
Exodus 28:5 En zíj moeten daarvoor het goud en de blauwpurperen, de roodpurperen, en de scharlakenrode wol en het fijn linnen nemen.
Exodus 28:6 Vervolgens moeten zij de efod maken van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen, werk van een kunste­naar.
Exodus 28:7 Hij moet twee schouderstukken hebben die de efod aan zijn beide uiteinden bi­jeenhouden, zodat hij één geheel vormt.
Exodus 28:8 En de kunstige band van zijn efod die erop vast­zit, moet op dezelfde manier gemaakt worden en er één geheel mee vormen: van goud, blauw-purperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn linnen.
Exodus 28:9 Vervolgens moet u twee onyxstenen nemen en daarin de namen van de zonen van Israël graveren:
Exodus 28:10 zes van hun namen op de ene steen, en de namen van de zes overige op de andere steen, in de volgorde van hun geboorte.
Exodus 28:11 Als werk van een graveerder van edelstenen, zoals men ze­gels graveert, moet u de twee stenen graveren, met de namen van de zonen van Israël. U moet ze zmaken dat ze gevat zijn in gouden kassen.
Exodus 28:12 Dan moet u de twee stenen op de schouderstukken van de efod bevestigen, als gedenkstenen voor de Israëlieten. Aäron moet hun namen namelijk ter gedachtenis voor het aangezicht van de HEERE op zijn beide schouders dragen.
Exodus 28:13 U moet ook gouden kassen maken
Exodus 28:14 en twee kettinkjes van zuiver goud. U moet ze ineengedraaid maken, als vlechtwerk, en de gevlochten kettinkjes vastmaken aan de kassen.
Exodus 28:15 Vervolgens moet u een borsttas van de beslissing maken, werk van een kunstenaar. U moet hem maken op dezelfde manier als de efod: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen, en scharlakenrode wol, en van dubbeldraads fijn linnen moet u hem maken.
Exodus 28:16 Vierkant moet hij zijn en dubbelgevouwen, zijn lengte moet een span zijn en zijn breedte een span.
Exodus 28:17 Dan moet u hem opvullen met een edelsteenvulling, vier rijen edelstenen: een rij van een robijn, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.
Exodus 28:18 De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant.
Exodus 28:19 De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist.
Exodus 28:20 Ten slotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze moeten in hun zettingen in goud gevat zijn.
Exodus 28:21 En de stenen moeten twaalf in getal zijn, overeenkomstig de namen van de zonen van Israël, overeenkomend met hun namen. De sten­en moeten zegelgraveringen krijgen, ieder met zijn naam. Zij zijn voor de twaalf stammen bestemd.
Exodus 28:22 Verder moet u op de borsttas ineengedraaide kettinkjes maken, vlechtwerk van zuiver goud.
Exodus 28:23 Vervolgens moet u op de borsttas twee gouden ringen maken, en de beide ringen vastmaken aan de twee uiteinden van de borsttas.
Exodus 28:24 Dan moet u de beide gevlochten gouden kettinkjes vastmaken aan de twee ringen aan de uiteinden van de borst-tas.
Exodus 28:25 Dan moet u de twee andere uiteinden van de beide gevlochten kettinkjes vastmak­en aan de twee kassen. U moet ze vastmaken aan de schouderstukken van de efod, aan de voorkant ervan.
Exodus 28:26 U moet nog twee gouden ringen maken en ze bevestigen aan de beide andere uiteinden van de borsttas, op de zoom ervan, die aan de kant van de efod, aan de bin­nenkant ligt.
Exodus 28:27 Daarna moet u nogmaals twee gouden ringen maken en ze vastmaken aan de beide schouderstukken van de efod, van onderen af, aan de voorkant, dicht bij zijn ver­binding, boven op de kunstige band van de efod.
Exodus 28:28 Men moet verder de borsttas met zijn eigen ringen aan de ringen van de efod vastbinden met een blauwpurperen koord, zodat hij boven de kunstige band van de efod vastzit en de borsttas niet van de efod kan losraken.
Exodus 28:29 Zo zal Aäron de namen van de zonen van Israël op de borsttas van de beslissing, op zijn hart dragen, als hij in het heiligdom binnenkomt, tot een voortdurende gedachtenis voor het aangezicht van de HEERE.
Exodus 28:30 En u moet in de borsttas van de beslissing de urim en de tummim doen, zodat die op het hart van Aäron zijn, als hij binnenkomt voor het aangezicht van de HEERE. Zo zal Aäron de beslissing voor de Israëlieten voortdurend op zijn hart dra­gen voor het aangezicht van de HEERE.
Exodus 28:31 U moet ook het bovenkleed van de efod geheel van blauwpurperen wol maken.
Exodus 28:32 Zijn halsopening moet dan in het midden ervan zijn. Zijn opening moet rondom een zoom hebben, werk van een wever. Het moet net zo’n opening hebben als bij een leren pantser, zodat het niet kan inscheuren.
Exodus 28:33 Vervolgens moet u op de zomen ervan granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol maken, dus rondom op zijn zomen, en daartussenin gouden belletjes, rondom.
Exodus 28:34 Een gouden belletje, daarna een granaatappel, dan weer een gouden belletje en een granaatappel, rondom op de zomen van het bovenkleed.
Exodus 28:35 Aäron moet dat namelijk dragen wanneer hij dienst doet, zodat het geluid ervan gehoord wordt als hij in het heiligdom binnenkomt voor het aangezicht van de HEERE, en als hij naar buiten gaat, opdat hij niet zal sterven.
Exodus 28:36 U moet ook een plaat maken van zuiver goud en daarin graveren, zoals men zegels graveert: DE HEILIGHEID VAN DE HEERE.
Exodus 28:37 U moet die bevestigen met een blauwpurperen koord, zodat hij aan de tulband vastzit. Hij moet aan de voorkant van de tulband zitten.
Exodus 28:38 Hij moet namelijk op het voorhoofd van Aäron zijn, zodat Aäron de ongerechtigheid kan dragen van de geheiligde gaven die de Israëlieten brengen, ja, van al hun geheiligde geschenken. Hij moet namelijk voortdurend op zijn voorhoofd zijn om hen aangenaam te maken voor het aan­gezicht van de HEERE.
Exodus 28:39 U moet vervolgens het onderkleed weven, van fijn linnen. U moet ook een tulband van fijn linnen maken, maar de gordel moet u van borduurwerk maken.
Exodus 28:40 U moet voor de zonen van Aäron ook onderkleren maken en u moet voor hen gordels maken. Ook moet u voor hen hoofddoeken maken die hun waardigheid en aanzien ge­ven.
Exodus 28:41 U moet ze uw broer Aäron en zijn zonen met hem aantrekken en hen zalven, wij­den en heiligen, zodat zij Mij als priester kunnen dienen.
Exodus 28:42 Vervolgens moet u linnen broeken voor hen maken om de schaamdelen te bedekken; ze moeten van de heupen tot op de dijen reiken.
Exodus 28:43 Aäron en zijn zonen moeten ze namelijk dragen, als zij de tent van ont­moeting binnenkomen, of als zij tot het altaar naderen om in het heiligdom te dienen, opdat zij geen ongerechtigheid op zich laden en sterven. Dit is een eeuwige verordening voor hem en voor zijn nageslacht na hem.

Exodus 29

Exodus 29:1 Dit nu is wat u met hen moet doen om hen te heiligen, om Mij als priester te dienen: Neem één jonge stier – het jong van een rund – en twee rammen zonder enig gebrek,
Exodus 29:2 on­gezuurd brood, ongezuurde koeken gemengd met olie, en ongezuurde platte koeken met olie bestreken. U moet ze maken van meelbloem.
Exodus 29:3 U moet ze dan in één mand leggen en ze in de mand naar het heiligdom brengen, evenals de jonge stier en de twee rammen.
Exodus 29:4 Dan moet u Aäron en zijn zonen naar voren laten komen, naar de ingang van de tent van ontmoet­ing, en hen met het water wassen.
Exodus 29:5 Vervolgens moet u de kleding nemen en Aäron het on­derkleed, het bovenkleed van de efod, de efod en de borsttas aantrekken en hem de kunstige band van de efod ombinden.
Exodus 29:6 Dan moet u de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige di­adeem aan de tulband vastmaken.
Exodus 29:7 Dan moet u de zalfolie nemen en die op zijn hoofd gieten. Zo moet u hem zalven.
Exodus 29:8 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hen de onderkleren laten aantrekken.
Exodus 29:9 Dan moet u hun de gordel ombinden, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken omwikkelen, opdat zij het priesterambt bezitten als een eeuwige verordening. Zo moet u Aäron en zijn zonen tot priester wijden.
Exodus 29:10 Vervolgens moet u de jonge stier naderbij laten komen, vr de tent van ontmoeting, en Aäron en zijn zo­nen moeten hun handen op de kop van de jonge stier leggen.
Exodus 29:11 Dan moet u de jonge stier voor het aangezicht van de HEERE slachten, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Exodus 29:12 Vervolgens moet u een deel van het bloed van de jonge stier nemen, en dat met uw vinger op de horens van het altaar strijken. Al het overige bloed moet u dan aan de voet van het altaar uitgieten.
Exodus 29:13 Dan moet u al het vet dat de ingewanden bedekt, de kwab aan de lever en de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, nemen en op het altaar in rook laten opgaan.
Exodus 29:14 Maar het vlees van de jonge stier, zijn huid en zijn mest moet u buiten het kamp met vuur verbranden: het is een zondoffer.
Exodus 29:15 Vervolgens moet u de ene ram nemen, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de ram leggen.
Exodus 29:16 U moet de ram slachten, zijn bloed nemen en dat rondom op het altaar sprenkelen.
Exodus 29:17 Dan moet u de ram in stukk­en verdelen, zijn ingewanden en zijn poten wassen en die op zijn rompstukken en kop leggen.
Exodus 29:18 U moet ten slotte de hele ram op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer voor de HEERE, een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
Exodus 29:19 En u moet de andere ram nemen en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de ram leg­gen.
Exodus 29:20 U moet de ram slachten, wat van zijn bloed nemen en dat strijken op de rechter-oorlel van Aäron en op de rechteroorlel van zijn zonen, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna moet u het overige bloed rondom op het altaar sprenkelen.
Exodus 29:21 Dan moet u wat van het bloed nemen dat op het altaar is, en van de zalfo­lie, en dat sprenkelen op Aäron, op zijn kleding, op zijn zonen en op de kleding van zijn zonen met hem. Dan zal hij geheiligd zijn, hij, zijn kleding, zijn zonen en de kleding van zijn zonen met hem.
Exodus 29:22 Vervolgens moet u het vet van de ram en de staart, het vet dat de ingewan­den bedekt, de kwab aan de lever, de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, en de rechter-achterbout nemen, want het is een ram ter inwijding.
Exodus 29:23 Neem dan één rond brood, één met olie aangemaakte broodkoek en één platte koek uit de mand met de ongezuurde broden die voor het aangezicht van de HEERE is.
Exodus 29:24 Dan moet u ze alle in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen leggen, en ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE.
Exodus 29:25 Vervolgens moet u ze uit hun hand nemen en ze op het altaar in rook laten opgaan, boven op het brandoffer, als een aangename geur voor het aangezicht van de HEERE. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
Exodus 29:26 Dan moet u van de ram ter inwijding, die voor Aäron is, het borststuk nemen en dat bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE. Dit is dan voor u bestemd.
Exodus 29:27 Daarna moet u het borststuk voor het be­weegoffer en de achterbout voor het hefoffer, die bewogen en die opgeheven zijn, heiligen, namelijk die van de ram ter inwijding, van die voor Aäron en van die voor zijn zonen.
Exodus 29:28 Ja, het moet voor de Israëlieten ten behoeve van Aäron en zijn zonen een eeuwige verorden­ing zijn, want het is een hefoffer, een hefoffer van de Israëlieten, afkomstig van hun dan­koffers. Het is hun hefoffer voor de HEERE.
Exodus 29:29 En de geheiligde kleding die van Aäron is, moet voor zijn zonen na hem zijn, om hen daarin te zalven en hen daarin tot priester te wij­den.
Exodus 29:30 Wie van zijn zonen in zijn plaats priester zal worden en die de tent van ontmoet­ing zal binnengaan om in het heiligdom te dienen, moet die kleding zeven dagen lang aanhou­den.
Exodus 29:31 Dan moet u de ram ter inwijding nemen en zijn vlees op een heilige plaats koken.
Exodus 29:32 En Aäron en zijn zonen moeten het vlees van de ram eten, met het brood dat in de mand is, bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Exodus 29:33 Zij mogen namelijk alleen die din­gen eten waarmee verzoening gedaan is om hen tot priester te wijden en hen te heiligen. Een onbevoegde echter mag er niet van eten, want het is heilig.
Exodus 29:34 En als er van het vlees van de wijdingsoffers of van dit brood wat overblijft tot de volgende morgen, dan moet u het over­schot met vuur verbranden. Het mag niet gegeten worden, want het is heilig.
Exodus 29:35 U moet dan met Aäron en zijn zonen precies zo doen overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb; ze­ven dagen lang moet de wijding duren.
Exodus 29:36 U moet ook elke dag een jonge stier als zon-doffer ter verzoening bereiden en het altaar van zonde reinigen door er verzoening voor te doen; u moet het dan zalven om het te heiligen.
Exodus 29:37 Zeven dagen lang moet u verzoening doen voor het altaar en het heiligen; dan zal dat altaar allerheiligst zijn. Ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn.
Exodus 29:38 Dit nu is het wat u op het altaar moet bereiden: elke dag twee lammeren van een jaar oud, en dat voortdurend.
Exodus 29:39 Het ene lam moet u in de morgen be­reiden en het andere lam moet u tegen het vallen van de avond bereiden,
Exodus 29:40 met een tiende efa meelbloem, gemengd met een kwart hin uit olijven gestoten olie, en een plengoffer van een kwart hin wijn, voor het ene lam.
Exodus 29:41 En het andere lam moet u bereiden tegen het vallen van de avond. U moet daarmee doen als met het ochtendgraanoffer en het bijbehor­ende plengoffer, als een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
Exodus 29:42 Het moet een voortdurend brandoffer zijn, al uw generaties door, bij de ingang van de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE. Daar zal Ik u ontmoeten om daar met u te spreken.
Exodus 29:43 Daar zal Ik dan de Israëlieten ontmoeten, en zij zullen door Mijn heerlijkheid geheiligd worden.
Exodus 29:44 Dan zal Ik de tent van ontmoeting en het altaar heiligen. Ik zal Aä­ron en zijn zonen heiligen om voor Mij als priester te dienen.
Exodus 29:45 Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een God zijn.
Exodus 29:46 En zij zullen weten dat Ik de HEERE, hun God, ben, Die hen uit het land Egypte geleid heeft, opdat Ik in hun midden zal wonen; Ik ben de HEERE, hun God.

Exodus 30

Exodus 30:1 U moet ook een altaar voor het branden van reukwerk maken. Van acaciahout moet u het maken;
Exodus 30:2 zijn lengte moet een el zijn en zijn breedte een el – vierkant moet het zijn – en zijn hoogte twee el. De bijbehorende horens moeten er één geheel mee vormen.
Exodus 30:3 U moet dat vervolgens met zuiver goud overtrekken, zijn bovenkant, zijn wanden rondom, en zijn horens. Ook moet u er een gouden rand omheen maken.
Exodus 30:4 Ook moet u er twee gouden ringen voor maken, onder de rand ervan; aan zijn beide kanten moet u die maken, aan weer­skanten ervan. Ze moeten dienen als houders voor de draagbomen om het altaar daarmee te dragen.
Exodus 30:5 Verder moet u de draagbomen van acaciahout maken en ze met goud overtrekk­en.
Exodus 30:6 U moet het vervolgens vr het voorhangsel, dat voor de ark van de getuigenis hangt, plaatsen, vr het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, waar Ik u zal ontmoeten.
Exodus 30:7 En Aäron moet daarop geurig reukwerk in rook laten opgaan. Elke morgen als hij de lampen in orde gebracht heeft, moet hij het in rook laten opgaan.
Exodus 30:8 Ook als Aäron de lampen tegen het vallen van de avond zal aansteken, moet hij het in rook laten opgaan. Het moet een voortdurend reukwerk zijn voor het aangezicht van de HEERE, al uw generaties door.
Exodus 30:9 U mag daarop geen ander reukwerk in rook op laten gaan, geen brandoffer of graa­noffer. En u mag daarop geen plengoffer uitgieten.
Exodus 30:10 Aäron moet dan eenmaal per jaar aan de horens van het altaar verzoening doen met een deel van het bloed van het zondoffer ter verzoening. Eenmaal per jaar moet hij aan de horens verzoening doen, al uw generaties door; het is allerheiligst voor de HEERE.
Exodus 30:11 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 30:12 Wanneer u het aantal Israëlieten opneemt, volgens hun tellingen, dan moet ieder bij hun tell­ing aan de HEERE een losgeld geven voor zijn leven, opdat er bij hun telling geen plaag over hen komt.
Exodus 30:13 Dit moeten allen die bij de getelden gaan behoren, geven: een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom (de sikkel is twintig gera waard), een halve sik­kel als een hefoffer voor de HEERE.
Exodus 30:14 Al wie bij de getelden gaat behoren, van twintig jaar oud en daarboven, moet het hefoffer voor de HEERE geven.
Exodus 30:15 De rijke mag niet meer en de arme niet minder geven dan een halve sikkel, als u het hefoffer voor de HEERE geeft om voor uw leven verzoening te doen.
Exodus 30:16 U moet het geld ter verzoening van de Isra­ëlieten nemen en het bestemmen voor de dienst van de tent van ontmoeting. Het moet een herinnering voor de Israëlieten zijn voor het aangezicht van de HEERE, om voor uw leven verzoening te doen.
Exodus 30:17 En de HEERE sprak tot Mozes:
Exodus 30:18 U moet vervolgens een kope­ren wasvat maken, met een bijbehorend koperen voetstuk, voor het wassen. En u moet het plaatsen tussen de tent van ontmoeting en het altaar, en er water in doen,
Exodus 30:19 zodat Aäron en zijn zonen hun handen en voeten met water daaruit kunnen wassen.
Exodus 30:20 Wanneer zij de tent van ontmoeting binnengaan, moeten zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven. Of wanneer zij tot het altaar naderen om dienst te doen door een vuuroffer voor de HEERE in rook te laten opgaan,
Exodus 30:21 moeten zij hun handen en voeten wassen, opdat zij niet sterven. Dit is een eeuwige verordening voor hen, voor Aäron en zijn nageslacht, al hun generaties door.
Exodus 30:22 Verder sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 30:23 Wat u betreft, neem voor uzelf de beste specerijen: vijfhonderd sikkel vloeibare mirre, en half zoveel ervan, dus tweehonderd­vijftig sikkel geurige kaneel, tweehonderdvijftig sikkel geurige kalmoes,
Exodus 30:24 ook vijfhon­derd sikkel kassia, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom, en een hin olijfolie.
Exodus 30:25 U moet daarvan heilige zalfolie maken, een zorgvuldig bereid mengsel, werk van een zalfber­eider. Het moet heilige zalfolie zijn.
Exodus 30:26 U moet daarmee de tent van ontmoeting zalven, de ark van de getuigenis,
Exodus 30:27 de tafel met alle bijbehorende voorwerpen, de kandelaar met de bijbehorende voorwerpen, het reukofferaltaar,
Exodus 30:28 het brandofferaltaar met alle bijbehor­ende voorwerpen, en het wasvat met zijn voetstuk.
Exodus 30:29 U moet ze dan heiligen, zodat ze al­lerheiligst zijn; ieder die ze aanraakt, wordt heilig.
Exodus 30:30 U moet ook Aäron en zijn zonen zalven, en hen heiligen om Mij als priester te dienen.
Exodus 30:31 Vervolgens moet u tot de Israëliet­en spreken: Dit is heilige zalfolie voor Mij, al uw generaties door.
Exodus 30:32 Een mensenlichaam mag er niet mee gezalfd worden; ook mag u niet iets soortgelijks maken volgens de berei­dingswijze van deze olie. Ze is heilig, heilig moet ze voor u zijn.
Exodus 30:33 Ieder die zo’n mengsel maakt als dit, of die daarvan iets op een onbevoegde strijkt, moet uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten.
Exodus 30:34 Verder zei de HEERE tegen Mozes: Neem voor uzelf geurige specerijen: druipende hars, onyx en galbanum, dus geurige specerijen, en zuivere wierook. Dit alles moet in gelijke hoeveelheden zijn.
Exodus 30:35 Dan moet u daar reukwerk van maken, een mengsel, werk van een zalfbereider, met zout gemengd, zuiver en heilig.
Exodus 30:36 Vervolgens moet u een deel daarvan tot heel fijn poeder wrijven en een deel daarvan voor de getuigenis in de tent van ont­moeting leggen, waar Ik u ontmoeten zal. Het moet allerheiligst voor u zijn.
Exodus 30:37 En wat het reukwerk betreft dat u maakt, mag u niets voor uzelf maken volgens de bereidingswijze van dit reukwerk. Het moet u heilig zijn, voor de HEERE.
Exodus 30:38 Ieder die iets dergelijks maakt om eraan te ruiken, moet uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten.

Exodus 31

Exodus 31:1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 31:2 Zie, Ik heb Bezaleël, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, bij zijn naam geroepen.
Exodus 31:3 Ik heb hem vervuld met de Geest van God, met wijsheid, inzicht, kennis en allerlei vakmanschap,
Exodus 31:4 om ontwerpen te bedenken en om die uit te voeren in goud, zilver en koper;
Exodus 31:5 en om edelstenen te bewerken en in te zetten, en om hout te bewerken, dus om allerlei werk te verrichten.
Exodus 31:6 En Ik, zie, Ik heb Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan, aan hem toegevoegd. En in het hart van ieder die vakkundig is, heb Ik wijsheid gegeven zodat zij alles kunnen maken wat Ik u gebo­den heb:
Exodus 31:7 de tent van ontmoeting, de ark van de getuigenis, het verzoendeksel dat daarop ligt, alle voorwerpen voor de tent,
Exodus 31:8 de tafel met zijn voorwerpen, de zuiver gouden kande­laar met al zijn voorwerpen, het reukofferaltaar,
Exodus 31:9 het brandofferaltaar met al zijn voor­werpen, het wasvat met zijn voetstuk,
Exodus 31:10 de ambtskleding, de geheiligde kleding van de priester Aäron, de kleding van zijn zonen om daarin als priester te dienen,
Exodus 31:11 de zalfolie en het geurige reukwerk voor het heiligdom. Overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb, moet­en zij het maken.
Exodus 31:12 Verder zei de HEERE tegen Mozes:
Exodus 31:13 U dan, spreek tot de Israël­ieten en zeg: U moet zeker Mijn sabbatten in acht nemen, want dat is een teken tussen Mij en u, al uw generaties door, zodat men weet dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt.
Exodus 31:14 Ja, u moet de sabbat in acht nemen, want die is voor u heilig. Wie hem ontheiligt, moet zeker gedood worden, ja, ieder die op die dag werk verricht, die persoon moet uitgeroeid worden uit het midden van zijn volksgenoten.
Exodus 31:15 Zes dagen zal er werk verricht worden, maar op de ze­vende dag is het sabbat, een dag van volledige rust, heilig voor de HEERE. Ieder die op de sabbatdag werk verricht, moet zeker gedood worden.
Exodus 31:16 Laat de Israëlieten dan de sabbat in acht nemen, door de sabbat te houden, al hun generaties door, als een eeuwig verbond.
Exodus 31:17 Hij zal tussen Mij en de Israëlieten voor eeuwig een teken zijn, want de HEERE heeft in zes dagen de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en Zich verk­wikt.
Exodus 31:18 En toen de HEERE geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, gaf Hij Mozes de twee tafelen van de getuigenis, tafelen van steen, beschreven met de vinger van God.

Exodus 32

Exodus 32:1 Toen het volk zag dat het lang duurde voor Mozes van de berg afdaalde, kwam het volk bijeen bij Aäron, en zij zeiden tegen hem: Sta op, maak voor ons goden die vr ons uit gaan, want die Mozes, de man die ons uit het land Egypte geleid heeft – wij weten niet wat er met hem gebeurd is.
Exodus 32:2 En Aäron zei tegen hen: Ruk de gouden ringen die uw vrouwen, uw zo­nen en uw dochters in hun oren hebben, af, en breng ze bij mij.
Exodus 32:3 Toen rukte heel het volk de gouden ringen die ze in hun oren hadden, af en zij brachten ze bij Aäron.
Exodus 32:4 Hij nam ze van hen aan, hij bewerkte ze met een graveerstift en maakte er een gegoten kalf van. Toen zei­den zij: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben.
Exodus 32:5 Toen Aäron dat zag, bouwde hij er een altaar voor, en Aäron kondigde aan: Morgen is er een feest voor de HEERE!
Exodus 32:6 Zij stonden de volgende dag vroeg op, brachten brandoffers en brachten ook dankoffers. Het volk ging daarna zitten om te eten en te drinken; vervolgens stonden zij op om uitbundig feest te vieren.
Exodus 32:7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: Ga, daal af, want uw volk, dat u uit het land Egypte hebt geleid, heeft verderfelijk gehandeld.
Exodus 32:8 Zij zijn al snel afgeweken van de weg die Ik hun geboden had: zij hebben voor zichzelf een gegoten kalf ge­maakt, zij buigen zich ervoor neer, offeren eraan en zeggen: Dit zijn uw goden, Israël, die u uit het land Egypte geleid hebben.
Exodus 32:9 Ook zei de HEERE tegen Mozes: Ik heb dit volk ge­zien, en zie, het is een halsstarrig volk.
Exodus 32:10 Nu dan, laat Mij begaan, zodat Mijn toorn tegen hen ontbrandt en Ik hen vernietig. Dan zal Ik tot een groot volk maken.
Exodus 32:11 Maar Mozes trachtte het aangezicht van de HEERE, zijn God, gunstig te stemmen, en zei: HEERE, waar­om zou Uw toorn ontbranden tegen Uw volk, dat U met grote kracht en sterke hand uit het land Egypte geleid hebt?
Exodus 32:12 Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Met kwade bedoelin­gen heeft Hij hen uitgeleid, om hen in de bergen te doden en hen van de aardbodem te vernie­tigen? Laat Uw brandende toorn varen, en heb berouw over het kwaad voor Uw volk.
Exodus 32:13 Denk aan Abraham, aan Izak en aan Israël, Uw dienaren, aan wie U bij Uzelf hebt gezworen en tot hen gesproken hebt: Ik zal uw nageslacht talrijk maken als de sterren aan de hemel, en dit hele land waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nageslacht geven, zodat zij het voor eeuwig in erfbezit nemen.
Exodus 32:14 Toen kreeg de HEERE berouw over het kwaad dat Hij gesproken had Zijn volk te zullen aandoen.
Exodus 32:15 En Mozes keerde zich om en daalde de berg af, met de twee tafelen van de getuigenis in zijn hand. Deze tafelen waren aan beide kanten beschreven; ze waren aan de ene en aan de andere kant beschreven.
Exodus 32:16 Die tafelen waren Gods eigen werk; ook was het schrift Gods eigen schrift, in de tafelen gegraveerd.
Exodus 32:17 Jozua hoorde het rumoer van het volk met zijn gejuich en zei tegen Mozes: Er is oorlogsgeschreeuw in het kamp.
Exodus 32:18 Maar die zei: Het is niet het geluid van overwinningsgeschreeuw; het is ook niet het geluid van het jammeren bij een nederlaag. Een geluid van beurtzang hoor ik.
Exodus 32:19 En het gebeurde, toen hij in de nabijheid van het kamp kwam en het kalf en de reidan­sen zag, dat Mozes in woede ontstak. Hij wierp de tafelen uit zijn handen en sloeg ze onder aan de berg in stukken.
Exodus 32:20 En hij nam het kalf dat zij gemaakt hadden, verbrandde het in het vuur, vermaalde het totdat het tot stof verpulverd was, strooide dat uit op het waterop­pervlak en liet het de Israëlieten drinken.
Exodus 32:21 En Mozes zei tegen Aäron: Wat heeft dit volk je gedaan, dat je zo’n grote zonde over hen gebracht hebt?
Exodus 32:22 Toen zei Aäron: Laat mijn heer niet in woede ontsteken. Ú kent dit volk, dat het in het kwaad verstrikt zit.
Exodus 32:23 Zij zei­den namelijk tegen mij: Maak voor ons goden die vr ons uit gaan, want die Mozes, de man die ons uit het land Egypte heeft geleid – wij weten niet wat er met hem gebeurd is.
Exodus 32:24 Toen zei ik tegen hen: Wie goud heeft, moet dat afrukken en aan mij geven. En ik gooide het in het vuur en dit kalf kwam eruit tevoorschijn.
Exodus 32:25 Toen Mozes zag dat het volk losgesla­gen was – want Aäron had het losgelaten – tot leedvermaak van hun tegenstanders,
Exodus 32:26 ging Mozes bij de ingang van het kamp staan en zei: Wie bij de HEERE hoort, moet bij mij komen. Toen verzamelden al de Levieten zich bij hem.
Exodus 32:27 Hij zei tegen hen: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ieder moet zijn zwaard aan zijn heup doen, het kamp van poort tot poort door gaan, en ieder moet zijn broeder doden, ieder zijn vriend en ieder zijn naaste.
Exodus 32:28 De Levieten deden overeenkomstig het woord van Mozes en er vielen op die dag van het volk ongeveer drieduizend man.
Exodus 32:29 Toen zei Mozes: U moet zich vandaag aan de HEERE wijden, ja, ieder moet zich tegen zijn zoon en tegen zijn broeder keren, opdat Hij van­daag Zijn zegen over u zal geven.
Exodus 32:30 En het gebeurde de volgende dag dat Mozes tegen het volk zei: Ú hebt een grote zonde begaan, maar nu zal ik naar de HEERE opklimmen. Mis­schien zal ik verzoening kunnen bewerken voor uw zonde.
Exodus 32:31 Toen keerde Mozes terug tot de HEERE en zei: Och, dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben voor zichzelf een gouden god gemaakt.
Exodus 32:32 Nu dan, of U toch hun zonden wilde vergeven! Maar indien niet, schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt.
Exodus 32:33 Toen zei de HEERE te­gen Mozes: Wie tegen Mij zondigt, zal Ik uit Mijn boek schrappen.
Exodus 32:34 Maar nu, ga heen en leid het volk naar de plaats waarvan Ik u gesproken heb. Zie, Mijn engel zal voor u uit gaan. Maar op de dag van Mijn vergelding zal Ik aan hen hun zonde vergelden.
Exodus 32:35 Zo trof de HEERE het volk, omdat zij dat kalf gemaakt hadden dat Aäron gemaakt had.

Exodus 33

Exodus 33:1 Verder sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, vertrek vanhier, u en het volk dat u uit het land Egypte geleid hebt, naar het land waarvan Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb: Aan uw nageslacht zal Ik het geven.
Exodus 33:2 Ik zal een engel vr u uit zenden – Ik zal de Kanaä­nieten, Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten verdrijven –
Exodus 33:3 naar een land dat overvloeit van melk en honing. Maar Ik zal Zelf niet in uw midden meetrekken, om­dat u een halsstarrig volk bent en Ik u anders onderweg zou vernietigen.
Exodus 33:4 Toen het volk deze onheilsboodschap hoorde, bedreven zij rouw en niemand van hen deed zijn sieraden om.
Exodus 33:5 De HEERE had namelijk tegen Mozes gezegd: Zeg tegen de Israëlieten: U bent een halsstarrig volk. Als Ik ook maar één ogenblik in uw midden zou meetrekken, dan zou Ik u vernietigen. Nu dan, doe uw sieraden af, en Ik zal weten wat Ik u doen zal.
Exodus 33:6 Ver van de berg Horeb ontdeden de Israëlieten zich van hun sieraden.
Exodus 33:7 En Mozes nam de tent en zette die voor zichzelf buiten het kamp op, een eind van het kamp vandaan; en hij noemde hem de tent van ontmoeting. Zo gebeurde het dat ieder die de HEERE zocht, naar de tent van ontmoeting moest gaan, die zich buiten het kamp bevond.
Exodus 33:8 Telkens als Mozes naar de tent ging, gebeurde het dat heel het volk opstond en dat ieder bij de ingang van zijn tent ging staan en dat zij Mozes nakeken tot hij de tent was binnengegaan.
Exodus 33:9 Zodra Mozes de tent binnenging, gebeurde het dat de wolkkolom neerdaalde en bij de ingang van de tent bleef staan en dat de HEERE met Mozes sprak.
Exodus 33:10 En zodra heel het volk de wolkkolom zag staan bij de ingang van de tent, stond heel het volk op en boog zich neer, ieder in de opening van zijn tent.
Exodus 33:11 De HEERE sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend spreekt. Daarna keerde hij terug naar het kamp, maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jongeman, week niet uit het midden van de tent.
Exodus 33:12 Toen zei Mozes te­gen de HEERE: Zie, U zegt tegen mij: Laat dit volk verdertrekken. U echter, U hebt mij niet laten weten wie U met mij meezendt, terwijl U Zelf gezegd hebt: Ik ken u bij uw naam, en ook: U hebt genade gevonden in Mijn ogen.
Exodus 33:13 Nu dan, als ik dan genade heb gevonden in Uw ogen, maak mij toch Uw weg bekend. Dan zal ik U kennen, opdat ik genade zal vinden in Uw ogen. En zie aan dat deze natie Uw volk is.
Exodus 33:14 En Hij zei: Moet Mijn aangezicht mee­gaan om u gerust te stellen?
Exodus 33:15 Toen zei hij tegen Hem: Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verdertrekken.
Exodus 33:16 Want hoe moet het anders bekend worden dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daardoor dat U met ons mee­gaat? Daardoor zullen wij, ik en Uw volk, afgezonderd zijn van alle volken die er op de aard­bodem zijn.
Exodus 33:17 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Ook dit woord dat u spreekt, zal Ik doen, want u hebt genade gevonden in Mijn ogen en Ik ken u bij uw naam.
Exodus 33:18 Toen zei Mozes: Toon mij toch Uw heerlijkheid!
Exodus 33:19 Maar Hij zei: Ík zal al Mijn goedheid bij u voorbij laten komen, en in uw aanwezigheid zal Ik de Naam van de HEERE uitroepen, maar Ik zal genadig zijn voor wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontfermen zal.
Exodus 33:20 Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.
Exodus 33:21 Ook zei de HEERE: Zie, hier is een plaats bij Mij, waar u op de rots moet gaan staan.
Exodus 33:22 En het zal gebeuren, als Mijn heerlijkheid voorbijtrekt, dat Ik u in een kloof van de rots neer zal zetten en u met Mijn hand zal bedekken totdat Ik voorbijgegaan ben.
Exodus 33:23 En zodra Ik Mijn hand wegneem, zult u Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.

Exodus 34

Exodus 34:1 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Houw twee stenen tafelen voor u uit, zoals de eerste, dan zal Ik op die tafelen de woorden schrijven die op de eerste tafelen stonden, die u in stukk­en gebroken hebt.
Exodus 34:2 Wees tegen de morgen gereed; vervolgens moet u in de morgen de berg Sinaï opklimmen en daar, op de top van de berg, voor Mij gaan staan.
Exodus 34:3 Maar nie­mand mag met u mee naar boven klimmen en ook mag op heel de berg niemand gezien wor­den, het kleinvee en de runderen mogen zelfs niet tegenover de berg grazen.
Exodus 34:4 Toen hieuw Mozes twee stenen tafelen uit, zoals de eerste. En Mozes stond vroeg in de morgen op, klom de berg Sinaï op, zoals de HEERE hem geboden had, en hij nam de twee stenen tafelen in zijn hand.
Exodus 34:5 Toen daalde de HEERE neer in een wolk, ging daar bij hem staan en riep de Naam van de HEERE uit.
Exodus 34:6 Toen de HEERE bij hem voorbijkwam, riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw,
Exodus 34:7 Die goe­dertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde ver­geeft, maar Die de schuldige zeker niet voor onschuldig houdt en de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde geslacht.
Exodus 34:8 Toen haastte Mozes zich, knielde ter aarde, boog zich neer
Exodus 34:9 en zei: Heere, als ik nu gen­ade in Uw ogen gevonden heb, laat de Heere dan toch in ons midden meegaan. Zeker, het is een halsstarrig volk, maar vergeef onze ongerechtigheid en onze zonde, en neem ons aan als Uw erfelijk bezit.
Exodus 34:10 Toen zei Hij: Zie, Ik sluit een verbond; ten overstaan van heel uw volk zal Ik wonderen doen, zoals die op de hele aarde en onder welk volk ook nog nooit tot stand gebracht zijn. Ja, heel het volk, in het midden waarvan u verkeert, zal de daden van de HEERE zien, want het is ontzagwekkend wat Ik met u ga doen.
Exodus 34:11 Houd u aan wat Ik u he­den gebied. Zie, Ik zal de Amorieten, Kanaänieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebu­sieten voor u uit verdrijven.
Exodus 34:12 Wees op uw hoede dat u geen verbond sluit met de inw­oners van het land waarin u komt, anders zullen zij in uw midden tot een valstrik worden.
Exodus 34:13 Maar hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan en hun gewijde palen omhakken,
Exodus 34:14 – want u mag zich niet neerbuigen voor een andere god: de Naam van de HEERE is immers de Na-ijverige. Een na-ijverig God is Hij –
Exodus 34:15 anders sluit u mis­schien een verbond met de inwoners van het land. Wanneer zij immers als in ho*rerij achter hun goden aangaan en aan hun goden offers brengen, zou men u kunnen uitnodigen en zou u van hun offer eten.
Exodus 34:16 Dan zou u van hun dochters vrouwen nemen voor uw zonen. Hun dochters zouden als in ho*rerij achter hun goden aangaan, en uw zonen als in ho*rerij achter hun goden aan laten gaan.
Exodus 34:17 U mag u geen gegoten goden maken.
Exodus 34:18 Het Feest van de ongezuurde broden moet u in acht nemen. Zeven dagen lang moet u ongezuurde broden eten, zoals Ik u geboden heb, op de vastgestelde tijd in de maand Abib, want in de maand Abib bent u uit Egypte vertrokken.
Exodus 34:19 Alles wat de baarmoeder opent, behoort Mij toe, ja, al uw vee dat mannelijk is, wat de baarmoeder van rund of schaap opent.
Exodus 34:20 Maar de ezel die de baarmoeder opent, moet u met een stuk kleinvee vrijkopen. Als u hem echter niet vrijkoopt, moet u hem de nek breken. Elke eerstgeborene van uw zonen moet u vrijkopen. Men mag voor Mijn aangezicht niet met lege handen verschijnen.
Exodus 34:21 Zes dagen moet u arbeiden, maar op de zevende dag moet u rusten. Ook in de ploegtijd en in de oogsttijd moet u rusten.
Exodus 34:22 Ook moet u voor uzelf het Wekenfeest houden, dat is het feest bij de eerste vruchten van de tarweoogst; en ook het Feest van de inzameling, bij de jaarwisseling.
Exodus 34:23 Alles wat onder u mannelijk is, moet drie keer per jaar verschijnen voor het aangezicht van de Heere HEERE, de God van Israël.
Exodus 34:24 Als Ik de volken van vr uw ogen zal verdrijven en uw ge­bied ruim zal maken, zal niemand uw land begeren, wanneer u drie keer per jaar optrekt om te verschijnen voor het aangezicht van de HEERE, uw God.
Exodus 34:25 U mag het bloed van Mijn offer niet offeren met iets dat gezuurd is, en het offer van het Pascha mag niet tot de volgende morgen overblijven.
Exodus 34:26 De eerstelingen van de eerste vruchten van uw land moet u in het huis van de HEERE, uw God, brengen. U mag een bokje niet koken in de melk van zijn moeder.
Exodus 34:27 Verder zei de HEERE tegen Mozes: Schrijf deze woorden voor uzelf op, want op grond van deze woorden heb Ik een verbond met u en met Israël gesloten.
Exodus 34:28 Hij was daar namelijk veertig dagen en veertig nachten bij de HEERE. Hij at geen brood en dronk geen water. En God schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden.
Exodus 34:29 En het gebeurde, toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde – de twee tafelen van de getui­genis waren in Mozes’ hand, toen hij van de berg afdaalde – dat Mozes niet wist dat de huid van zijn gezicht glansde, omdat de HEERE met hem gesproken had.
Exodus 34:30 Aäron en al de Is­raëlieten keken Mozes aan, en zie, de huid van zijn gezicht glansde. Daarom waren zij bev­reesd om dichter bij hem te komen.
Exodus 34:31 Mozes riep hen echter bij zich. Aäron en al de leiders van de gemeenschap keerden naar hem terug, en Mozes sprak tot hen.
Exodus 34:32 Daarna kwamen al de Israëlieten naar voren en hij gebood hun alles wat de HEERE met hem bespro­ken had op de berg Sinaï.
Exodus 34:33 Nadat Mozes geëindigd had met hen te spreken, legde hij een doek over zijn gezicht.
Exodus 34:34 Maar telkens wanneer Mozes voor het aangezicht van de HEERE kwam om met Hem te spreken, deed hij de doek af, totdat hij weer naar buiten ging. En wanneer hij naar buiten gegaan was, sprak hij tot de Israëlieten wat hem geboden was.
Exodus 34:35 En als de Israëlieten aan het gezicht van Mozes zagen dat de huid van het gezicht van Mozes glansde, dan deed Mozes de doek weer over zijn gezicht, totdat hij naar binnen ging om met Hem te spreken.

Exodus 35

Exodus 35:1 Toen liet Mozes heel de gemeenschap van de Israëlieten bijeenkomen en hij zei tegen hen: Dit zijn de woorden die de HEERE geboden heeft om ze te doen:
Exodus 35:2 Zes dagen moet er werk verricht worden, maar de zevende dag moet heilig voor u zijn, een sabbat, een dag van volledige rust, voor de HEERE. Ieder die op die dag werk verricht, moet gedood worden.
Exodus 35:3 U mag op de sabbatdag in geen van uw woongebieden vuur aansteken.
Exodus 35:4 Verder sprak Mozes tot heel de gemeenschap van de Israëlieten: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft:
Exodus 35:5 Neem uit dat wat u hebt, een hefoffer voor de HEERE. Ieder die gewillig van hart is, moet het brengen als hefoffer voor de HEERE: goud, zilver en koper,
Exodus 35:6 blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, fijn linnen en geitenhaar,
Exodus 35:7 roodgeverfde ramshui­den, zeekoeienhuiden en acaciahout,
Exodus 35:8 olie voor de lamp, specerijen voor de zalfolie en specerijen voor het geurige reukwerk;
Exodus 35:9 onyxstenen en andere edelstenen als opvulling voor de efod en de borsttas.
Exodus 35:10 Allen die vakkundig zijn onder u, moeten komen en alles maken wat de HEERE geboden heeft:
Exodus 35:11 de tabernakel, zijn tent en dekkleed, haken, planken, dwarsbalken, pilaren en voetstukken;
Exodus 35:12 de ark met zijn draagbomen, het ver­zoendeksel en het voorhangsel ter afscherming;
Exodus 35:13 de tafel met zijn draagbomen, al de bij­behorende voorwerpen en de toonbroden;
Exodus 35:14 de kandelaar voor het licht en de bijbehor­ende voorwerpen, zijn lampen en de olie voor het licht;
Exodus 35:15 het reukofferaltaar en zijn draagbomen, de zalfolie, het geurige reukwerk, het gordijn van de ingang voor de ingang van de tabernakel;
Exodus 35:16 het brandofferaltaar, het koperen rooster dat erbij hoort, zijn draagbo­men en alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat met zijn voetstuk;
Exodus 35:17 de kleden van de voorhof, zijn pilaren en bijbehorende voetstukken, het gordijn voor de poort van de voorhof;
Exodus 35:18 de pinnen van de tabernakel en de pinnen van de voorhof, met de bijbehorende tou­wen;
Exodus 35:19 de ambtskleding om in het heilige te dienen, de geheiligde kleding van de priester Aäron en de kleding van zijn zonen om daarin als priester te dienen.
Exodus 35:20 Toen ging heel de gemeenschap van de Israëlieten bij Mozes weg,
Exodus 35:21 en ze kwamen terug: ieder wiens hart hem daartoe bewoog en ieder wiens geest hem gewillig maakte. Ze brachten het hefoffer voor de HEERE ten behoeve van het werk aan de tent van ontmoeting, voor al het dienstwerk daarin en voor de geheiligde kledingstukken.
Exodus 35:22 Zo kwamen ze, de mannen en de vrou­wen. Ieder die gewillig van hart was, bracht sierspelden, oorringen, zegelringen, halssieraden en allerlei gouden voorwerpen. Ja, iedereen die de HEERE een beweegoffer van goud bracht,
Exodus 35:23 en iedereen bij wie blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde ramshuiden en zeekoeienhuiden te vinden was, die bracht ze.
Exodus 35:24 Ieder die een hefoffer van zilver of koper bracht, bracht dat als hefoffer voor de HEERE; en ieder bij wie acaciahout gevonden werd, bracht het voor al het werk ten behoeve van de di­enst.
Exodus 35:25 Elke vrouw die wijs van hart was, spon eigenhandig en bracht wat ze gesponnen had: blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en fijn linnen.
Exodus 35:26 En al de vrouwen van wie het hart hen daartoe bewoog en die wijs van hart waren, sponnen het geiten­haar.
Exodus 35:27 De leiders brachten ook onyxstenen en andere edelstenen als opvulling voor de efod en de borsttas,
Exodus 35:28 specerijen en olie voor de lamp, voor de zalfolie en voor het geurige reukwerk.
Exodus 35:29 Alle mannen en vrouwen van wie het hart gewillig was, droegen bij aan al het werk dat de HEERE door de dienst van Mozes geboden had te doen. De Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de HEERE.
Exodus 35:30 Daarna zei Mozes tegen de Israël­ieten: Zie, de HEERE heeft Bezaleël, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, bij zijn naam geroepen.
Exodus 35:31 De Geest van God heeft hem vervuld met wijsheid, inzicht, kennis en allerlei vakmanschap,
Exodus 35:32 om ontwerpen te bedenken en om die uit te voeren in goud, zilver en koper;
Exodus 35:33 om edelstenen te bewerken en in te zetten, en om hout te bewerken, dus om allerlei kunstig uitgedacht werk te verrichten.
Exodus 35:34 Hij heeft hem ook in zijn hart het vermogen gegeven om anderen te leren, hem en Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan.
Exodus 35:35 Hij heeft hen vervuld met wijsheid van hart om allerlei werk te verrichten: dat van een graveerder, een kunstenaar, een maker van borduurwerk met blauwpurperen, roodpurpe­ren en scharlakenrode wol en fijn linnen, en dat van een wever. Zij kunnen allerlei werkzaam­heden uitvoeren en ontwerpen bedenken.

Exodus 36

Exodus 36:1 Toen deden Bezaleël en Aholiab, en ieder die vakkundig was, in wie de HEERE wijsheid en inzicht gegeven had om te weten hoe zij al het werk ten dienste van het heiligdom moesten verrichten, overeenkomstig alles wat de HEERE geboden had.
Exodus 36:2 Mozes had namelijk Beza­leël en Aholiab geroepen, en ieder die deskundig was, aan wie de HEERE wijsheid in zijn hart gegeven had, iedereen wiens hart hem ertoe bewoog om naar voren te komen om het werk te verrichten.
Exodus 36:3 Zij namen van Mozes heel het hefoffer aan dat de Israëlieten gebracht had­den om het werk ten dienste van het heiligdom te verrichten. Men bracht elke morgen nog vrijwillige gaven bij hem.
Exodus 36:4 Toen kwamen alle vaklieden die allerlei werk voor het heilig­dom deden, man voor man, van het werk waarmee ze bezig waren,
Exodus 36:5 en ze zeiden tegen Mozes: Het volk brengt veel, meer dan toereikend is ten dienste van het werk dat de HEERE geboden heeft te doen.
Exodus 36:6 Toen gaf Mozes bevel dat men een boodschap door het kamp zou laten gaan: Laat geen man of vrouw nog werk verrichten voor het hefoffer voor het heiligdom. Zo werd het volk ervan weerhouden om nog meer te brengen.
Exodus 36:7 Want het materiaal was voldoende voor hen om er al het werk mee te kunnen verrichten, ja, er bleef over.
Exodus 36:8 Zo maakte ieder die deskundig was onder hen die het werk verrichtten, de tabernakel van tien tentkleden, van dubbeldraads fijn linnen en blauwpurperen, roodpurperen en scharlaken­rode wol. Met cherubs erop, werk van een kunstenaar, maakte men ze.
Exodus 36:9 De lengte van één tentkleed was achtentwintig el en de breedte van één tentkleed vier el; al de tentkleden hadden dezelfde afmeting.
Exodus 36:10 Men maakte vijf tentkleden aan elkaar vast, en maakte nog eens vijf tentkleden aan elkaar vast.
Exodus 36:11 Daarna maakte men blauwpurperen lussen aan de zoom van het ene tentkleed, aan het uiteinde, bij de sluiting; men maakte ze ook aan de zoom van het laatste tentkleed van het tweede stel.
Exodus 36:12 Vijftig lussen maakte men aan het ene tentkleed en vijftig lussen aan het uiteinde van het tentkleed dat bij het tweede stel hoorde; deze lussen waren precies tegenover elkaar gezet.
Exodus 36:13 Ook maakte men vijftig gouden hak­en en met die haken maakte men de tentkleden aan elkaar vast, zodat de tabernakel één ge­heel werd.
Exodus 36:14 Verder maakte men kleden van geitenhaar voor een tent over de tabernakel; elf tentkleden maakte men daarvan.
Exodus 36:15 De lengte van één tentkleed was dertig el en de breedte van één tentkleed vier el; de elf tentkleden hadden één afmeting.
Exodus 36:16 Vervolgens maakte men vijf van de tentkleden apart aan elkaar vast, en zes van de andere tentkleden eveneens apart.
Exodus 36:17 Daarna maakte men vijftig lussen aan de zoom van het laatste tentkleed van het ene stel; en men maakte vijftig lussen aan de zoom van het tentkleed van het andere stel.
Exodus 36:18 Ook maakte men vijftig koperen haken om de tentdelen zo aan elkaar vast te maken dat ze één geheel vormden.
Exodus 36:19 Verder maakte men voor de tent een dekkleed van roodgeverfde ramshuiden, en daarover een dekkleed van zeekoeienhuiden.
Exodus 36:20 Vervolgens maakte men voor de tabernakel de planken van acaciahout, rechtopstaand.
Exodus 36:21 De lengte van een plank was tien el, en anderhalve el de breedte van elke plank.
Exodus 36:22 Elke plank had twee pinnen, zodat ze met elkaar verbonden konden worden; hetzelfde deed men met alle planken van de tabernakel.
Exodus 36:23 Vervolgens maakte men de planken voor de tabernakel, twintig planken voor de zuidzijde, in zuidelijke richting.
Exodus 36:24 Men maakte ook veertig zilveren voetstukken onder de twintig planken; twee voetstukken onder de ene plank voor zijn twee pinnen, en twee voetstukken onder de andere plank voor zijn twee pinnen.
Exodus 36:25 Men maakte vervolgens twintig planken voor de andere kant van de tabernakel, aan de noordzijde,
Exodus 36:26 met de veertig bijbehorende zilveren voetstukken; twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.
Exodus 36:27 Aan de westkant van de tab­ernakel maakte men zes planken.
Exodus 36:28 Ook maakte men twee planken tot hoekpunten van de tabernakel, aan beide kanten.
Exodus 36:29 Ze waren van onderen af volkomen gelijk, en samen ook volkomen gelijk aan de bovenkant ervan, bij de eerste ring. Zo deed men met die twee planken aan de twee hoekpunten.
Exodus 36:30 Er waren dus acht planken met hun zilveren voet­stukken, samen zestien voetstukken, twee voetstukken onder elke plank.
Exodus 36:31 Men maakte vervolgens dwarsbalken van acaciahout; vijf voor de planken aan de ene kant van de taberna­kel,
Exodus 36:32 vijf dwarsbalken voor de planken aan de andere kant van de tabernakel, en vijf dwarsbalken voor de planken aan de achterkant van de tabernakel, aan de westkant.
Exodus 36:33 Men plaatste verder de middelste dwarsbalk zdat hij in het midden van de planken van het ene einde naar het andere einde liep.
Exodus 36:34 Men overtrok vervolgens de planken met goud, en de ringen daarvan – als houders voor de dwarsbalken – maakte men van goud; vervolgens overtrok men de dwarsbalken met goud.
Exodus 36:35 Daarna maakte men een voorhangsel van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn linnen; als werk van een kunstenaar maakte men het, met cherubs erop.
Exodus 36:36 Ook maakte men er vier pila­ren van acaciahout voor, die men met goud overtrok; hun haken waren ook van goud. Men goot vervolgens de vier bijbehorende zilveren voetstukken.
Exodus 36:37 Vervolgens maakte men voor de ingang van de tent een gordijn van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en dubbeldraads fijn linnen, borduurwerk,
Exodus 36:38 evenals de vijf pilaren ervan met hun haken. Men overtrok hun koppen en verbindingsstukken met goud; hun vijf voetstukken waren van koper.

Exodus 37

Exodus 37:1 Bezaleël maakte vervolgens de ark van acaciahout; zijn lengte was tweeënhalve el, zijn breedte anderhalve el en zijn hoogte anderhalve el.
Exodus 37:2 Hij overtrok hem met zuiver goud, vanbinnen en vanbuiten, en hij maakte er een gouden rand omheen.
Exodus 37:3 Hij goot er vier gou­den ringen voor, aan de vier voetstukken ervan, namelijk twee ringen aan de ene kant ervan en twee ringen aan de andere kant ervan.
Exodus 37:4 Verder maakte hij draagbomen van acaciahout en overtrok die met goud.
Exodus 37:5 Hij stak de draagbomen door de ringen aan weerskanten van de ark, om de ark daarmee te dragen.
Exodus 37:6 Vervolgens maakte hij een verzoendeksel van zuiver goud. Zijn lengte was tweeënhalve el en zijn breedte anderhalve el.
Exodus 37:7 Ook maakte hij twee cherubs van goud; als gedreven werk maakte hij ze uit de beide uiteinden van het ver­zoendeksel,
Exodus 37:8 één cherub uit het uiteinde aan de ene kant, en één cherub uit het uiteinde aan de andere kant. Uit het verzoendeksel maakte hij de cherubs, uit de beide uiteinden er­van.
Exodus 37:9 En de cherubs hielden hun beide vleugels naar boven uitgespreid, terwijl ze met hun vleugels het verzoendeksel bedekten. Hun gezichten waren naar elkaar toe gericht; de ge­zichten van de cherubs waren naar het verzoendeksel gericht.
Exodus 37:10 Daarna maakte hij de ta­fel van acaciahout; zijn lengte was twee el, zijn breedte één el en zijn hoogte anderhalve el.
Exodus 37:11 En hij overtrok hem met zuiver goud en maakte er een gouden rand omheen.
Exodus 37:12 Ook maakte hij er een sierlijst van een hand breed omheen, en hij maakte een gouden rand ron­dom die sierlijst.
Exodus 37:13 Hij goot er vier gouden ringen voor en bevestigde de ringen aan de vier hoeken van zijn vier poten.
Exodus 37:14 De ringen zaten dicht onder de sierlijst, als houders voor de draagbomen, om de tafel te kunnen dragen.
Exodus 37:15 Hij maakte ook de draagbomen van acaciahout, en hij overtrok ze met goud, om de tafel daarmee te dragen.
Exodus 37:16 En hij maakte de voorwerpen die op de tafel moesten staan, van zuiver goud: de bijbehorende scho­tels, schalen, kommen en kannen waarmee plengoffers gebracht worden.
Exodus 37:17 Hij maakte vervolgens de kandelaar van zuiver goud. Als gedreven werk maakte hij de kandelaar, zijn schacht en zijn armen; zijn bloemkelken, zijn knoppen en zijn bloesems vormden er één ge­heel mee.
Exodus 37:18 Zes armen staken uit de zijkanten ervan; drie armen van de kandelaar uit zijn ene kant, en drie armen van de kandelaar uit zijn andere kant.
Exodus 37:19 Drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de ene arm, met knop en bloesem; en drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem aan de andere arm, met knop en bloesem. Zo waren de zes armen die uit de kandelaar staken.
Exodus 37:20 En op de kandelaar zelf zaten vier bloemkelken in de vorm van amandelbloesem, met hun knoppen en bloesems.
Exodus 37:21 Ook zat er een knop onder het eerste paar armen dat eruit stak, een knop onder het tweede paar armen dat eruit stak, en een knop onder het derde paar armen dat eruit stak. Zo was het bij de zes armen die eruit staken.
Exodus 37:22 Zijn knoppen en zijn armen vormden met de kandelaar één geheel; het geheel was één stuk gedreven werk van zuiver goud.
Exodus 37:23 Hij maakte er de zeven bijbehorende lampen voor; zowel de bijbehorende snuiters als de bijbehorende vuurschalen waren van zuiver goud.
Exodus 37:24 Hij maakte die van één talent zuiver goud, met alle bijbehorende voor­werpen.
Exodus 37:25 Vervolgens maakte hij het reukofferaltaar van acaciahout. Zijn lengte was een el, zijn breedte was een el – het was dus vierkant – en zijn hoogte twee el. De bijbehorende horens vormden er één geheel mee.
Exodus 37:26 Hij overtrok het met zuiver goud, zijn bovenkant, zijn wanden rondom, en zijn horens; en hij maakte er een gouden rand omheen.
Exodus 37:27 Ook maakte hij er twee gouden ringen voor, onder de rand ervan, aan zijn beide kanten, aan weer­skanten ervan, als houders voor de draagbomen, om het altaar daarmee te kunnen dragen.
Exodus 37:28 Verder maakte hij de draagbomen van acaciahout en overtrok ze met goud.
Exodus 37:29 Ook maakte hij de heilige zalfolie en zuiver geurig reukwerk, werk van een zalfbereider.

Exodus 38

Exodus 38:1 Vervolgens maakte hij het brandofferaltaar van acaciahout; vijf el was zijn lengte, vijf el was zijn breedte – het was dus vierkant – en drie el zijn hoogte.
Exodus 38:2 Hij maakte ook zijn ho­rens op zijn vier hoeken – zijn horens vormden er één geheel mee – en hij overtrok het met koper.
Exodus 38:3 Hij maakte ook alle voorwerpen voor het altaar: de potten, de scheppen, de sprengbekkens, de vorken en de vuurschalen; alle bijbehorende voorwerpen maakte hij van koper.
Exodus 38:4 Ook maakte hij voor het altaar een rooster, een koperen rasterwerk, onder zijn rand, van onderen af tot de helft ervan.
Exodus 38:5 Daarna goot hij vier ringen voor de vier uitein­den van het koperen rooster, als houders voor de draagbomen.
Exodus 38:6 Verder maakte hij de draagbomen van acaciahout en overtrok ze met koper.
Exodus 38:7 Hij stak de draagbomen in de ringen aan de zijkanten van het altaar, om het daarmee te kunnen dragen. Hij maakte het van planken, het was vanbinnen hol.
Exodus 38:8 Vervolgens maakte hij het koperen wasvat met het bij­behorende koperen voetstuk uit de spiegels van de dienstdoende vrouwen, die dienst deden bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Exodus 38:9 Daarna maakte hij de voorhof; aan de zuid­zijde, in zuidelijke richting, waren de kleden voor de voorhof van dubbeldraads fijn linnen, honderd el lang.
Exodus 38:10 De bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken waren van koper; de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken waren van zilver.
Exodus 38:11 Aan de noordzijde waren de kleden eveneens honderd el lang. De bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken waren van koper; de haken van de pilaren en hun verbindingsstukk­en waren van zilver.
Exodus 38:12 Aan de westzijde waren de kleden vijftig el lang, met de tien bijbe­horende pilaren en hun tien voetstukken; de haken van de pilaren en hun verbindingsstukk­en waren van zilver.
Exodus 38:13 Aan de oostzijde, waar de zon opkomt, waren de kleden eveneens vijftig el lang.
Exodus 38:14 De kleden aan de ene zijde waren vijftien el lang, met de drie bijbehor­ende pilaren en hun drie voetstukken.
Exodus 38:15 En aan de andere zijde van de poort van de voo­rhof – dus aan de ene en de andere kant van de poort – waren kleden van vijftien el lang, met de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken.
Exodus 38:16 Alle kleden rondom de voorhof waren van dubbeldraads fijn linnen.
Exodus 38:17 En de voetstukken van de pilaren waren van ko­per, de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken van zilver; het beslag op hun koppen was van zilver en zij, te weten alle pilaren van de voorhof, waren met verbindingen van zilver verbonden.
Exodus 38:18 Het gordijn voor de poort van de voorhof bestond uit borduurwerk, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen. Het was twintig el lang; de hoogte – over de hele breedte – was vijf el, overeenkomend met de kle­den voor de voorhof.
Exodus 38:19 De vier bijbehorende pilaren en hun vier voetstukken waren van koper en hun haken waren van zilver; het beslag op hun koppen en hun verbindingsstukken waren eveneens van zilver.
Exodus 38:20 En al de pinnen voor de tabernakel en voor rondom de voo­rhof waren van koper.
Exodus 38:21 Dit zijn de getelde voorwerpen voor de tabernakel, de tabernakel van de getuigenis, die op bevel van Mozes geteld zijn door de dienst van de Levieten onder leiding van Ithamar, de zoon van de priester Aäron.
Exodus 38:22 Bezaleël nu, de zoon van Uri, de zo­on van Hur, uit de stam Juda, heeft alles wat de HEERE aan Mozes geboden had, gemaakt,
Exodus 38:23 en met hem Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan, een graveerder, kunste­naar en maker van borduurwerk van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van fijn linnen.
Exodus 38:24 Al het goud dat bij het werk gebruikt werd, bij al het werk aan het hei­ligdom, namelijk het goud afkomstig van het beweegoffer, bedroeg negenentwintig talent en zevenhonderddertig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
Exodus 38:25 En het zilver van hen die geteld waren uit de gemeenschap, was honderd talent en duizend zevenhonderd-vijfenzeventig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom.
Exodus 38:26 Eén beka per per­soon, dat is een halve sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom, voor ieder die bij de getelde personen van twintig jaar oud en daarboven ging behoren, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.
Exodus 38:27 Ook was er honderd talent zilver om de voetstukken van het heiligdom en de voetstukken van het voorhangsel te gieten: honderd voetstukken voor hon­derd talent, één talent per voetstuk.
Exodus 38:28 Van de duizend zevenhonderdvijfenzeventig sikkel maakte hij de haken aan de pilaren; hij overtrok hun koppen, en maakte er verbindingsstukk­en aan vast.
Exodus 38:29 Het koper van het beweegoffer bedroeg zeventig talent en tweeduizend vierhonderd sikkel.
Exodus 38:30 Daarvan maakte hij de voetstukken bij de ingang van de tent van ontmoeting, het koperen altaar, het koperen rooster dat daarbij hoorde, al de voorwerpen van het altaar,
Exodus 38:31 de voetstukken rondom de voorhof, de voetstukken bij de poort van de voo­rhof, alle pinnen voor de tabernakel en alle pinnen rondom de voorhof.

Exodus 39

Exodus 39:1 Toen maakten zij uit de blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol ambts­kleding voor de dienst in het heiligdom; ook maakten zij de geheiligde kleding die voor Aäron bestemd was, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:2 Men maakte de efod van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen.
Exodus 39:3 Toen pletten zij gouden platen en men sneed er draden van om ze te verwerken tussen de blauwpurperen wol, tussen de roodpurperen wol, tussen de scharlakenrode wol en tussen het dubbeldraads fijn linnen, werk van een kunstenaar.
Exodus 39:4 Zij maakten er schouderstukken voor die de efod aan zijn beide uiteinden bijeenhielden; hij vormde één geheel.
Exodus 39:5 En de kunstige band van de efod, die erop vastzat, vormde er één geheel mee en was op dezelfde manier gemaakt: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn linnen, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:6 Vervolgens bewerkten zij de onyxstenen, gevat in gouden kassen, gegraveerd zoals men zegels graveert, met de namen van de zonen van Israël erin.
Exodus 39:7 En hij bevestigde ze op de schouderstukken van de efod als gedenkstenen voor de Israëlieten, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:8 Vervol­gens maakte hij de borsttas, werk van een kunstenaar, op dezelfde manier als de efod: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en van dubbeldraads fijn lin­nen.
Exodus 39:9 Hij was vierkant. Zij maakten de borsttas dubbelgevouwen; een span was zijn lengte en een span zijn breedte, dubbelgevouwen.
Exodus 39:10 Toen vulden zij hem op met vier ri­jen edelstenen: een rij van een robijn, een topaas en een karbonkel; dit is de eerste rij.
Exodus 39:11 De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant.
Exodus 39:12 De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist.
Exodus 39:13 Ten slotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze waren in hun kassen in goud gevat.
Exodus 39:14 En wat de stenen met de namen van de zonen van Israël betreft, dat waren er twaalf in getal, overeenkomend met hun namen, met zegelgraver­ingen per man bij zijn naam, in overeenstemming met de twaalf stammen.
Exodus 39:15 Zij maakten vervolgens aan de borsttas ineengedraaide kettinkjes, als vlechtwerk van zuiver goud.
Exodus 39:16 En zij maakten twee gouden kassen en twee gouden ringen; en zij maakten de twee ringen aan de beide uiteinden van de borsttas vast.
Exodus 39:17 Zij maakten ook de beide gevlochten gou­den kettinkjes aan de twee ringen aan de uiteinden van de borsttas vast.
Exodus 39:18 De beide an­dere uiteinden van de twee gevlochten kettinkjes maakten zij daarna vast aan de twee kassen; toen maakten zij ze vast aan de schouderstukken van de efod, aan de voorkant ervan.
Exodus 39:19 Toen maakten zij nog twee gouden ringen en bevestigden die aan de beide andere uiteinden van de borsttas, op de zoom ervan, die aan de kant van de efod, aan de binnenkant zit.
Exodus 39:20 Daarna maakten zij nog twee gouden ringen en maakten die vast aan de beide schouderstukk­en van de efod, van onderen af, aan de voorkant ervan, dicht bij zijn verbinding, boven op de kunstige band van de efod.
Exodus 39:21 Zij bonden ten slotte de borsttas met zijn eigen ringen aan de ringen van de efod met een blauwpurperen koord, zodat hij aan de kunstige band van de efod vastzat en de borsttas niet van de efod kon losraken, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:22 Vervolgens maakte hij het bovenkleed van de efod, werk van een wever, geheel van blauwpurperen wol.
Exodus 39:23 De halsopening van het bovenkleed was in het midden ervan, net als de opening van een leren pantser; de opening had rondom een zoom, zodat ze niet kon inscheuren.
Exodus 39:24 Verder maakten zij op de zomen van het bovenkleed granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, dubbeldraads geweven.
Exodus 39:25 Zij maakten ook belletjes van zuiver goud en maakten de belletjes tussen de granaatappels vast, te weten rondom op de zomen van het bovenkleed, tussen de granaatappels,
Exodus 39:26 zodat er een belletje en daarna een granaatappel was, en weer een belletje en een granaatappel, ron­dom op de zomen van het bovenkleed. Dit alles was om te kunnen dienen, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:27 Zij maakten voor Aäron en zijn zonen ook de onderkleren van fijn linnen, werk van een wever,
Exodus 39:28 de tulband van fijn linnen, de sierlijke hoofddoeken van fijn linnen, de linnen broeken van dubbeldraads fijn linnen,
Exodus 39:29 en de gordel van dubbel­draads fijn linnen en van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, borduur­werk, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:30 Zij maakten ook een plaat van zuiver goud, de heilige diadeem, en zij maakten daarin een inscriptie met zegelgraveringen: DE HEILIG­HEID VAN DE HEERE.
Exodus 39:31 En zij maakten daaraan een blauwpurperen wollen koord vast om boven op de tulband te bevestigen, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 39:32 Zo werd al het werk aan de tabernakel, aan de tent van ontmoeting voltooid; de Israëlieten maakten het namelijk overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij het.
Exodus 39:33 Daarna brachten zij de tabernakel naar Mozes, de tent en alle bijbehorende voorwerpen: zijn haken, planken, dwarsbalken, pilaren en voetstukken;
Exodus 39:34 het dekkleed van roodgeverfde ramshuiden, het dekkleed van zeekoeienhuiden, het voorhangsel ter afscherming,
Exodus 39:35 de ark van de getuigenis, zijn draagbomen en het verzoendeksel,
Exodus 39:36 de tafel met alle bijbehor­ende voorwerpen, de toonbroden,
Exodus 39:37 de zuiver gouden kandelaar met zijn lampen – de lampen die men moest gereedmaken – en alle bijbehorende voorwerpen, de olie voor het licht,
Exodus 39:38 het gouden altaar, de zalfolie, het geurige reukwerk, het gordijn voor de ingang van de tent,
Exodus 39:39 het koperen altaar, het koperen rooster dat daarbij hoort, zijn draagbomen en alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat met zijn voetstuk,
Exodus 39:40 de kleden voor de voo­rhof, zijn pilaren en bijbehorende voetstukken, het gordijn voor de poort van de voorhof met de bijbehorende touwen, de bijbehorende pinnen en alle voorwerpen voor de dienst in de tab­ernakel, voor de tent van ontmoeting,
Exodus 39:41 de ambtskleding om in het heiligdom te dienen, de geheiligde kleding van de priester Aäron en de kleding van zijn zonen om daarin als priest­er te kunnen dienen.
Exodus 39:42 Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo heb­ben de Israëlieten heel het werk verricht.
Exodus 39:43 En Mozes zag heel het werk, en zie, zij had­den het gemaakt zoals de HEERE geboden had, zo hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen.

Exodus 40

Exodus 40:1 Toen sprak de HEERE tot Mozes:
Exodus 40:2 Op de eerste dag van de eerste maand moet u de tabernakel, de tent van ontmoeting, opbouwen.
Exodus 40:3 U moet de ark van de getuigenis erin zetten, en de ark met het voorhangsel afschermen.
Exodus 40:4 Daarna moet u de tafel naar binnen brengen en schikken wat daarop geschikt moet worden. Verder moet u de kandelaar naar bin­nen brengen en zijn lampen aansteken.
Exodus 40:5 Dan moet u het gouden altaar voor het reukwerk vr de ark van de getuigenis plaatsen en het gordijn voor de ingang van de tabernakel ophangen.
Exodus 40:6 Vervolgens moet u het brandofferaltaar vr de ingang van de tabernakel, de tent van ontmoeting, plaatsen.
Exodus 40:7 Het wasvat moet u tussen de tent van ontmoeting en het altaar plaatsen en u moet er water in doen.
Exodus 40:8 De voorhof moet u eromheen zetten en het gordijn voor de poort van de voorhof ophangen.
Exodus 40:9 Dan moet u de zalfolie nemen en de tab­ernakel met alles wat zich erin bevindt, zalven. U moet hem heiligen met alle bijbehorende voorwerpen, dan zal hij heilig zijn.
Exodus 40:10 Vervolgens moet u het brandofferaltaar en alle bij­behorende voorwerpen zalven. U moet het altaar heiligen, dan zal het altaar allerheiligst zijn.
Exodus 40:11 Daarna moet u het wasvat met zijn voetstuk zalven; u moet ze heiligen.
Exodus 40:12 Dan moet u Aäron en zijn zonen bij de ingang van de tent van ontmoeting laten komen, en hen met het water wassen.
Exodus 40:13 U moet Aäron de geheiligde kleding aantrekken, hem zalven, en hem hei­ligen, zodat hij Mij als priester kan dienen.
Exodus 40:14 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hun de onderkleren aantrekken.
Exodus 40:15 Dan moet u hen zalven zoals u hun vader ge­zalfd hebt, zodat zij Mij als priester kunnen dienen. En het zal gebeuren dat hun zalving voor hen een eeuwig priesterambt zal betekenen, al hun generaties door.
Exodus 40:16 Mozes deed over­eenkomstig alles wat de HEERE hem geboden had, zo deed hij.
Exodus 40:17 En het gebeurde in de eerste maand, in het tweede jaar, op de eerste dag van de maand, dat de tabernakel opge­bouwd werd.
Exodus 40:18 Mozes richtte de tabernakel op. Hij plaatste zijn voetstukken, bracht de bijbehorende planken aan, maakte de dwarsbalken ervan vast en richtte zijn pilaren op,
Exodus 40:19 spreidde de tent uit over de tabernakel, en legde het dekkleed van de tent erbovenop, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 40:20 Toen nam hij de getuigenis en legde die in de ark. Hij bevestigde de draagbomen aan de ark en legde het verzoendeksel boven op de ark.
Exodus 40:21 Hij bracht de ark in de tabernakel, hing het voorhangsel ter afscherming op en schermde de ark van de getuigenis af, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 40:22 Vervolgens plaatste hij de tafel in de tent van ontmoeting, aan de noordkant van de tabernakel, buiten het voorhangsel.
Exodus 40:23 En hij schikte daarop het brood dat daarop geschikt moest worden, voor het aangezicht van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 40:24 Vervolgens zette hij de kandelaar in de tent van ontmoeting, tegenover de tafel, aan de zuidkant van de tabernakel.
Exodus 40:25 En hij stak de lampen aan voor het aangezicht van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 40:26 Daarna zette hij het gouden altaar in de tent van ont­moeting, vr het voorhangsel,
Exodus 40:27 en hij liet daarop geurig reukwerk in rook opgaan, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 40:28 Ook hing hij het gordijn op voor de ingang van de tab­ernakel.
Exodus 40:29 En hij zette het brandofferaltaar bij de ingang van de tabernakel, de tent van ontmoeting; hij bracht daarop het brandoffer en het graanoffer, zoals de HEERE Mozes gebo­den had.
Exodus 40:30 Vervolgens plaatste hij het wasvat tussen de tent van ontmoeting en het al­taar, en hij deed er water in om te wassen.
Exodus 40:31 Mozes, Aäron en zijn zonen wasten daarmee hun handen en hun voeten.
Exodus 40:32 Telkens wanneer zij de tent van ontmoeting binnengingen en het altaar naderden, wasten zij zich, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Exodus 40:33 Hij richtte ten slotte de voorhof op, rondom de tabernakel en het altaar, en hij hing het gordijn van de poort van de voorhof op. Zo voltooide Mozes het werk.
Exodus 40:34 Toen overdekte de wolk de tent van ontmoeting, en de heerlijkheid van de HEERE vervulde de tabernakel,
Exodus 40:35 zo­dat Mozes de tent van ontmoeting niet kon binnengaan, omdat de wolk daarop bleef en de heerlijkheid van de HEERE de tabernakel vervulde.
Exodus 40:36 Telkens als de wolk opsteeg van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op tijdens al hun tochten.
Exodus 40:37 Maar als de wolk niet opsteeg, braken zij niet op, tot op de dag dat hij opsteeg.
Exodus 40:38 Want de wolk van de HEERE was overdag op de tabernakel, en ’s nachts was er een vuur in, voor de ogen van heel het huis van Israël tijdens al hun tochten.

Exodus (HSV) | Bijbels handboek (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Gregorio Kreiger

Last Updated:

Views: 5950

Rating: 4.7 / 5 (57 voted)

Reviews: 80% of readers found this page helpful

Author information

Name: Gregorio Kreiger

Birthday: 1994-12-18

Address: 89212 Tracey Ramp, Sunside, MT 08453-0951

Phone: +9014805370218

Job: Customer Designer

Hobby: Mountain biking, Orienteering, Hiking, Sewing, Backpacking, Mushroom hunting, Backpacking

Introduction: My name is Gregorio Kreiger, I am a tender, brainy, enthusiastic, combative, agreeable, gentle, gentle person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.